Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/0794/GA, 8 september 2014, beroep
Uitspraakdatum:08-09-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/794/GA

betreft: [klager] datum: 8 september 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 10 februari 2014 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Alphen aan den Rijn

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 30 juni 2014, gehouden in de penitentiaire inrichting (p.i.) De Schie te Rotterdam, is gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. J. Serrarens. De directeur van de p.i. Alphen aan den Rijn heeft
schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag – voor zover in beroep aan de orde – betreft:
a. het opnemen van alle telefoongesprekken (AR 2013/734), incl. die met zijn Zweedse advocaat;
b. het niet aan klager mededelen dat de sport op 27 december 2013 niet doorging (AR 2013/765).

De beklagcommissie heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in onderdeel a van het beklag en onderdeel b van het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
a. Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt – zakelijk weergegeven – als volgt toegelicht. Klager handhaaft zijn standpunt zoals ingenomen voor de beklagcommissie. Klager meent dat zijn klacht
beklagwaardig
is, omdat er vanuit moet worden gegaan dat de inrichting nog steeds alle telefoongesprekken opneemt. Klager heeft ook geklaagd over het feit dat telefoongesprekken met zijn Zweedse advocaat worden opgenomen. Klager is in het kader van de WOTS-procedure
in Nederland gedetineerd en moet af en toe met zijn Zweedse advocaat bellen. Klager heeft verzocht deze advocaat op de ‘witte lijst’ te plaatsen. De praktijk dat alle telefoongesprekken met niet-geprivilegieerde contacten worden opgenomen, is in strijd
met de uitspraak van de beroepscommissie van 12 november 2012 (12/1767/GA en 12/1851/GA). Er bestaat geen wettelijke basis om alle telefoongesprekken op te nemen en er heeft geen belangenafweging plaatsgevonden. In de bij de stukken gevoegde brief van
de Staatssecretaris van 1 augustus 2013 aan de voorzitter van de Tweede Kamer wordt gesteld dat in inrichtingen met een beveiligingsniveau 3 of hoger standaard alle telefoongesprekken worden opgenomen, omdat in deze inrichtingen gedetineerden die
voorkomen op de GVM-lijst kunnen worden geplaatst. Klager vindt dit geen fijnmazig uitgangspunt, immers ook telefoongesprekken van gedetineerden die niet op de GVM-lijst zijn geplaatst, worden dan opgenomen.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt – zakelijk weergegeven – als volgt toegelicht. Telio is bekend met telefoonnummers van Nederlandse advocaten, waarbij de opnamemogelijkheid automatisch blokkeert indien
er door de gedetineerde gebeld wordt naar een dergelijk nummer. De Zweedse advocaat kan zelf contact opnemen met Telio en zijn telefoonnummer doen toevoegen aan de lijst. Dit betreft geen beslissing van de directeur. Indien een nummer niet op de ‘witte
lijst’ staat vermeld, wordt het telefoongesprek standaard opgenomen. Dit is geen beslissing van de directeur. Klager kan derhalve niet in zijn klacht worden ontvangen. Overigens worden opgenomen gesprekken alleen beluisterd als dit geïndiceerd is.
Op een nadere vraag van de beroepscommissie hoeveel personen in de p.i. Alphen aan den Rijn op de GVM-lijst staan vermeld, heeft de directeur geen antwoord gegeven.

b. Klager heeft op 27 december 2013 een half uur voor zijn cel gewacht om te kunnen gaan sporten. Niemand van het personeel heeft hem toen medegedeeld dat hij niet kon gaan sporten op de bewuste dag, maar wel zou kunnen gaan recreëren. Klager meent dat
zijn recht om te sporten is geschonden.

3. De beoordeling
a. De beroepscommissie maakt uit hetgeen is aangevoerd op dat telefoongesprekken die gedetineerden voeren met de Telio-telefoons, met uitzondering van de gesprekken die worden gevoerd met personen van wie het telefoonnummer staat vermeld op de ‘witte
lijst’ standaard worden opgenomen. Dit betreft een algemene voor alle in de inrichting verblijvende gedetineerden geldende regel. Tegen een algemene regel staat op grond van artikel 60 van de Pbw geen beklag open, tenzij die regel in strijd is met wet-
of regelgeving van hogere orde. Derhalve dient de beroepscommissie na te gaan of sprake is van strijd met hogere wet- of regelgeving.

Hoewel in artikel 39, eerste lid, van de Pbw is bepaald dat telefoongesprekken kunnen worden opgenomen, heeft de beroepscommissie in haar uitspraak van 29 oktober 2012 (12/1813/GA en 12/1847/GA) beslist dat de Pbw en meer in het bijzonder artikel 39,
eerste en tweede lid, van de Pbw niet voorziet in een wettelijke grondslag voor het standaard opnemen van alle telefoongesprekken van gedetineerden. In diezelfde uitspraak heeft de beroepscommissie zich vervolgens als volgt uitgelaten: “Nu een
wettelijke grondslag ontbreekt, is de beroepscommissie van oordeel dat de directeur dient af te wegen, mede in het licht van de eisen die artikel 8 EVRM hieraan stelt, of het standaard opnemen van alle telefoongesprekken in de betreffende inrichting
noodzakelijk is in verband met het uitoefenen van toezicht met het oog op de belangen als bedoeld in artikel 36, vierde lid, van de Pbw. Of dit nodig is, kan naar het oordeel van de beroepscommissie onder andere afhankelijk zijn van het
beveiligingsniveau van de inrichting en het in de inrichting geldende regime. Indien de directeur, na afweging, de noodzaak hiertoe aanwezig acht, dient hij dit uitdrukkelijk, onder vermelding van de redenen, aan de gedetineerden kenbaar te maken.”

In reactie op deze uitspraak heeft de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie in een brief van
1 augustus 2013 aan de voorzitter van de Tweede Kamer (TK 2012-2013, 29279, nr. 169) meegedeeld dat in penitentiaire inrichtingen met beveiligingsniveau 3 of hoger de door gedetineerde gevoerde telefoongesprekken standaard worden opgenomen. De reden
hiervoor is dat in deze inrichtingen gedetineerden kunnen worden geplaatst die voorkomen op de lijst van gedetineerden met een vlucht-/maatschappelijk risico (GVM-lijst).
Volgens de informatie waarover de RSJ thans kan beschikken hebben landelijk gezien 25 van de 47 penitentiaire locaties een beveiligingsniveau 3. Bij plaatsing op de GVM-lijst wordt voorts nog een onderscheid gemaakt tussen gedetineerden met een
risicoprofiel extreem, hoog of verhoogd. Uit informatie van het Bureau Selectiefunctionarissen blijkt dat op 26 augustus 2014
74 gedetineerden op de GVM-lijst stonden vermeld, waarvan 46 gedetineerden met het profiel ‘verhoogd’, 17 gedetineerden met het profiel ‘hoog’ en 11 gedetineerden met het profiel ‘extreem’.

De beroepscommissie wijst erop dat de Staatssecretaris vanwege de potentiële aanwezigheid van gedetineerden op de GVM-lijst een zeer groot aantal inrichtingen heeft aangewezen waarin alle gesprekken worden opgenomen. De beroepscommissie stelt voorop
dat
op grond van de voor een GVM-gedetineerde geldende voorschriften en afhankelijk van het hem toegekende risicoprofiel noodzakelijk en gerechtvaardigd kan zijn om alle door hem gevoerde telefoongesprekken op te nemen, omdat zij een veiligheidsrisico
kunnen opleveren. De beroepscommissie merkt hierbij op dat hierin de directeur de eigen verantwoordelijkheid heeft te bepalen welke controle- en veiligheidsmaatregelen op deze gedetineerde van toepassing zijn. Dat kan betekenen het opnemen en
beluisteren van door hem gevoerde telefoongesprekken.

Nu klager niet voor komt op deze lijst, is ten aanzien van het opnemen van zijn telefoongesprekken de vraag of dit een geoorloofde inbreuk is op zijn grondrecht om gevrijwaard te blijven van een inbreuk op zijn privéleven als bedoeld in artikel 8 EVRM.
Naar het oordeel van de beroepscommissie voert het te ver om vanwege de (mogelijke) aanwezigheid van GVM-gedetineerden in een inrichting alle vanuit die inrichting gevoerde gesprekken, en dus ook die van klager, op te nemen. Bij het maken van een
dergelijke inbreuk dient immers maatwerk te worden geleverd. Het is aan de directeur binnen de door de Staatssecretaris geformuleerde grenzen de uitoefening van de aan hem toegekende bevoegdheden voor de controle op telefoongesprekken op een wijze te
gebruiken die voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Dat vereist (telkens) een belangenafweging waarbij om te beginnen van belang is of zich in een inrichting ten tijde van het opnemen van gesprekken ook daadwerkelijk een
GVM-gedetineerde bevindt van wie de gesprekken dienen te worden opgenomen, en of het opnemen van gesprekken kan worden beperkt tot deze gedetineerde of zo nodig tot de afdeling waar deze verblijft. Een dergelijke beslissing is niet genomen door de
directeur. Tegen deze achtergrond is de beroepscommissie van oordeel dat de gang van zaken in de inrichting waarbij alle telefoongesprekken worden opgenomen onvoldoende gedifferentieerd is naar de gedetineerdenpopulatie van de p.i. Alphen aan den Rijn.
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen, komt de beroepscommissie tot het oordeel dat het standaard opnemen van telefoongesprekken met uitzondering van de gesprekken met contacten waarvan het telefoonnummer op de witte lijst staat, zoals thans door
de
Staatssecretaris is voorgeschreven, in strijd is met hogere wetgeving, meer in het bijzonder met (de strekking van) artikel 39, eerste lid en tweede lid, van de Pbw. Het beroep zal derhalve in zoverre gegrond worden verklaard. De uitspraak van de
beklagcommissie zal in zoverre worden vernietigd, klager zal alsnog worden ontvangen in dit deel van zijn beklag en het beklag zal alsnog gegrond worden verklaard.

De klacht betreft ook het opnemen van telefoongesprekken van klagers Zweedse advocaat. In voornoemde uitspraak van 29 oktober 2012 heeft de beroepscommissie geoordeeld dat het opnemen van telefoongesprekken van gedetineerden met geprivilegieerde
personen, waaronder advocaten, in strijd is met een hogere regeling, meer in het bijzonder met (de strekking) van artikel 39, vierde lid, van de Pbw en artikel 23a van de Penitentiaire maatregel. Ten aanzien van Nederlandse advocaten is inmiddels een
zogenoemde ‘witte lijst’ samengesteld van telefoonnummers. Gesprekken die gedetineerden voeren met advocaten die op die lijst staan worden niet opgenomen. Klager stelt onbestreden dat hij de directeur heeft verzocht zijn Zweedse advocaat op deze lijst
te plaatsen. De directeur heeft dit verzoek niet ingewilligd, maar heeft naar de status van de door hem opgegeven advocaat ook geen nader onderzoek gedaan. Met name was van belang dat de directeur had onderzocht of deze advocaat op gelijke voet als de
Nederlandse collega's behandeld diende te worden of dat andere maatregelen ter afscherming getroffen hadden moeten worden genomen. De directeur is in gebreke gebleven een en ander te doen. Er is derhalve sprake van een weigering om te beslissen als
bedoeld in artikel 60, tweede lid, van de Pbw. Bovendien handelt de directeur hiermee onredelijk en onbillijk. Het beroep zal derhalve gegrond worden verklaard. De uitspraak van de beklagcommissie zal in zoverre worden vernietigd, klager zal alsnog in
zijn beklag worden ontvangen en het beklag zal alsnog gegrond worden verklaard. De beroepscommissie acht termen aanwezig voor het toekennen van een tegemoetkoming aan klager en stelt deze vast op € 50,=.

B.
Hetgeen in beroep is aangevoerd, kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een ander oordeel leiden dan die van de beklagcommissie. Onvoldoende is komen vast te staan dat klagers recht om te sporten is geschonden. Het beroep zal derhalve
ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep wat betreft onderdeel a van het beklag gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie in zoverre, verklaart klager alsnog ontvankelijk in zijn beklag en verklaart het beklag alsnog gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 50,=.
Zij verklaart het beroep wat betreft onderdeel b van het beklag ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, U.P. Burke en prof. Dr. A.M. van Kalmthout, leden, in tegenwoordigheid van
mr. R. Kokee, secretaris, op 8 september 2014

secretaris voorzitter

Naar boven