Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/1308/TA, 1 september 2014, beroep
Uitspraakdatum:01-09-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/1308/TA

betreft: [klager] datum: 1 september 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. T.S. Kessel, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 9 april 2014 van de beklagcommissie bij FPC Dr. S. Van Mesdag te Groningen, verder te noemen de inrichting,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 6 augustus 2014, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam Over-Amstel, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. T.S. Kessel, en namens het hoofd van voormelde tbs-inrichting [...],
stafmedewerker juridische zaken.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de toepassing van een b-dwangbehandeling met Clozapine.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Door het benoemen van alle psychiaters van de inrichting tot plaatsvervanger van het hoofd van de inrichting wordt de wet omzeild. Het hoofd
van de inrichting dient formeel en daadwerkelijk de beslissing tot dwangbehandeling te nemen en te ondertekenen.
De inrichting had niet tot dwangbehandeling mogen overgaan, maar had klagers verslaving moeten behandelen. Dat is niet gebeurd. Klager was op een afdeling geplaatst waar hij meer vrijheden had, waardoor zijn drugsproblematiek alleen maar toenam. Er had
een second opinion over klagers problematiek gevraagd moeten worden. Klager heeft veel last ondervonden van ernstige bijwerkingen van de Clozapine, waaronder speekselvloed, obstipatie en verminderd gezichtsvermogen. Men dacht dat dit het wondermiddel
zou zijn, terwijl het door de inrichting benoemde effect daarvan niet is onderbouwd. Dit middel bleek niet effectief. Klager had niet minder zucht naar drugs en er zijn incidenten met medepatiënten geweest.

Vanwege de bijwerkingen is inmiddels afgesproken dat deze medicatie wordt afgebouwd. Op verzoek van klager zal worden overgegaan op Olanzapine, die klager vrijwillig zal innemen. In het kader van de afbouw van Clozapine wordt nog steeds dwang
toegepast,
terwijl klager bereid is om in dat kader die medicatie vrijwillig in te nemen. Daarom is er geen noodzaak meer de dwangbehandeling voort te zetten.

Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Het hoofd van de inrichting maakt deel uit van de Raad van Bestuur en is als zodanig op inhoudelijke gronden niet de juiste
persoon om te beslissen op het gebied van dwangbehandeling. Uit praktisch oogpunt zijn daarom alle psychiaters van de inrichting tot plaatsvervanger van het hoofd van de inrichting aangewezen. Bij dwangbehandeling wordt altijd in acht genomen dat de
niet-behandelend psychiater kennis neemt van de zaak, hoort en beslist. Dit is ook in klagers zaak het geval, alleen kon de handtekening van de niet-behandelend psychiater niet geplaatst worden door zijn afwezigheid.
Bij klager is sprake van complexe problematiek met tal van incidenten vanwege onder meer zijn drugsgebruik. Klager was bereid medicatie te gebruiken, maar niet tot het gebruik van Clozapine. Eind 2012 heeft, ook op verzoek van klager, een second
opinion
door een niet bij klagers behandeling betrokken psychiater van de inrichting plaatsgevonden, waarin ook tot gebruik van Clozapine werd geadviseerd. De behandeling met Zyprexa is toen echter voortgezet omdat klager dat middel wel wilde innemen. Op
verschillende manieren is getracht klagers drugsprobleem te minimaliseren, maar dat lukte niet. Na een ernstig incident met een medepatiënt wilde men toch inzetten op Clozapine om te bezien of dat effect zou hebben. Clozapine heeft een gunstig effect
op
misbruik van middelen en agressie. Er zijn vele gesprekken met klager gevoerd. De inrichting zag een gunstig effect van de Clozapine op de frequentie van het drugsgebruik en de agressie, maar klager bleef last houden van ernstige bijwerkingen. In juli
heeft een evaluatie plaatsgevonden en is vanwege die bijwerkingen besloten tot afbouw van Clozapine om vervolgens in overleg met klager op een ander depotmiddel over te gaan. De afbouw van Clozapine moet zorgvuldig geschieden en staat ter beoordeling
van de behandelend psychiater.

3. De beoordeling
Op grond van artikel 16b, onder b, Bvt kan het hoofd van de inrichting beslissen tot het toepassen van een zogenaamde b-dwangbehandeling, indien dit naar het oordeel van een arts, die in een tbs-inrichting doorgaans de behandelend psychiater zal zijn,
volstrekt noodzakelijk is om het gevaar dat de stoornis van de geestvermogens de verpleegde binnen de inrichting doet veroorzaken af te wenden.

Deze beslissing is ex artikel 7, vierde lid onder d, Bvt voorbehouden aan het hoofd van de inrichting. Onder het hoofd van de inrichting wordt volgens artikel 1, onder g, Bvt verstaan: “het hoofd van de inrichting, waarin de verpleegde is opgenomen,
alsmede diens plaatsvervanger als bedoeld in artikel 6, vierde lid, Bvt”.
In artikel 6, vierde lid, Bvt is bepaald dat het hoofd van de inrichting, voor zover het de justitiële particuliere inrichtingen betreft, met machtiging van het bestuur een of meer personen als zijn vervanger aanwijst.

In artikel 34, eerste en tweede lid, Reglement verpleging ter beschikking gestelden (Rvt) is bepaald dat het hoofd van de inrichting alvorens te beslissen overleg voer
met de arts en het afdelingshoofd, alsmede met de voor de behandeling verantwoordelijke psychiater als de b-dwangbehandeling noodzakelijk wordt geacht ter afwending van gevaar dat voortvloeit uit de stoornis van de geestvermogens van klager. Op grond
van het derde lid van dit artikel wordt in deze overleggen nagegaan of het gevaar niet op andere wijze kan worden afgewend.

Vast staat dat niet het hoofd van de inrichting zelf, maar zijn plaatsvervanger psychiater W., die niet bij klagers behandeling is betrokken, de bestreden beslissing heeft genomen na overleg met de behandelend psychiater B. die van oordeel is dat een
b-dwangbehandeling met Clozapine volstrekt noodzakelijk is om het gevaar dat de stoornis van de geestvermogens van klager binnen de inrichting doet veroorzaken af te wenden. De beslissing is derhalve bevoegd genomen. De enkele omstandigheid dat
genoemde
psychiater B., die tevens als plaatsvervanger van het hoofd van de inrichting is aangewezen, bij afwezigheid van psychiater W. diens beslissing heeft ondertekend lijkt minder gelukkig, maar kan niet afdoen aan het feit dat de beslissing bevoegd door
het
plaatsvervangend hoofd van de inrichting W. is genomen. Uit de toepasselijke wettelijke bepalingen kan wat dat betreft alleen de eis worden afgeleid dat het (plaatsvervangend) hoofd van de inrichting die de beslissing neemt niet tevens de behandelend
psychiater is. Aan die eis is in dit geval voldaan.

Blijkens de stukken en het behandelde ter zitting is door de inrichting voldoende duidelijk gemaakt waarom het starten van een b-dwangbehandeling met Clozapine volstrekt noodzakelijk werd geacht om het gevaar dat de stoornis van de geestvermogens van
klager binnen de inrichting doet veroorzaken, af te wenden. Al eerder zag de inrichting de noodzaak daartoe, mede op grond van een in 2012 daartoe strekkende second opinion, maar is vrijwillige behandeling met Zyprexa voortgezet omdat klager die
medicatie wel maar geen Clozapine wilde gebruiken. De inrichting heeft in die periode verscheidene pogingen ondernomen om klagers drugsgebruik en daarmee het aantal incidenten te minimaliseren. Nu dit geen effect had en weer een fysiek agressief
incident met een medepatiënt had plaatsgevonden, kon naar het oordeel van de beroepscommissie in redelijkheid worden beslist over te gaan op medicamenteuze dwangbehandeling met Clozapine, van welk middel volgens de inrichting een gunstige werking op
misbruik van drugs en op agressie bekend is, teneinde te onderzoeken of met dit middel bij klager het drugsgebruik en de incidenten geminimaliseerd konden worden. Klager ontkent dat het gebruik van Clozapine een gunstig effect heeft, maar volgens de
inrichting is wel sprake van een afname in de frequentie van drugsgebruik en incidenten. Desondanks is in de evaluatie van de dwangbehandeling besloten de behandeling met Clozapine af te bouwen en met een ander depotmiddel te gaan starten vanwege de
ernstige bijwerkingen die klager van de toediening van Clozapine ondervindt. Het tempo waarin de afbouw van Clozapine plaatsvindt, is aan de psychiater van de inrichting.

Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

Klager heeft nog aangevoerd dat voortzetting van de b-dwangbehandeling tijdens de afbouw van Clozapine beëindigd dient te worden. Daartoe dient klager een verzoek in te dienen bij het hoofd van de inrichting die daarover overleg met de behandelend
psychiater kan voeren. In geval van een afwijzende beslissing kan klager vervolgens in beklag gaan bij de beklagcommissie.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie.

Aldus geven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. G.L.M. Urbanus, voorzitter, drs. W.A.Th. Bos en drs. M.R. Daniel MPM, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris,
op 1 september 2014.

secretaris voorzitter

Naar boven