Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/2201/TA, 27 augustus 2014, beroep
Uitspraakdatum:27-08-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/2201/TA

betreft: [klager] datum: 27 augustus 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 12 juni 2014 van de alleensprekende beklagrechter bij FPC Oldenkotte te Rekken, verder te noemen de inrichting,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft het hoofd van de inrichting in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft a. het verblijf op een pre-resocialisatieafdeling en b. het schriftelijk vastleggen van onjuiste opmerkingen.

De beklagrechter heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting
Klager heeft in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt
-zakelijk weergegeven- als volgt toegelicht.
a. Klager heeft vier jaar lang zonder een reëel toekomstperspectief verbleven op afdeling IV, een pre-resocialisatieafdeling waar hij niet thuis hoorde. Hij ontkent zijn indexdelict, volgde nauwelijks therapie en had, in tegenstelling tot
medepatiënten,
geen verlof. Men heeft hem een risicomanagementplan laten opstellen, terwijl men al wist dat het aanvragen van verlof niet haalbaar was. In verband met de aanstaande sluiting van de inrichting is alsnog verlof aangevraagd met het genoemde, eerder
intern
afgekeurde risicomanagementplan. Dit verlof is goedgekeurd. Klager heeft zich nog nooit zo bekocht gevoeld. Zijn tbs is in strijd met een uitspraak van het EHRM in aansluiting op de hem tevens opgelegde gevangenisstraf niet ten uitvoer gelegd in een
voor hem toepasselijke omgeving.
b. Het gaat niet om beschrijvingen in de wettelijke aantekeningen, maar om onjuist beschreven feiten in rapportage van de inrichting over zijn levensloop en zijn delict. Hij verwijst naar door hem gearceerde teksten in door hem overgelegde stukken.

Klager is inmiddels overgeplaatst naar de Oostvaarderskliniek, die alles klakkeloos heeft overgenomen. Hierdoor heeft klager geen vertrouwen meer in het systeem en de uitvoering daarvan. Hij is mentaal beschadigd, heeft depressieve klachten en wil niet
meer op verlof. Hij wordt alleen maar zo behandeld omdat hij zijn delict ontkent.

Het hoofd van de inrichting heeft in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt gehandhaafd.

3. De beoordeling
a. Uit de stukken komt naar voren dat klager van 22 april 2010 tot aan zijn overplaatsing naar de Oostvaarderskliniek op 21 februari 2014 op afdeling IV heeft verbleven. Het klaagschrift daarover dateert van 29 januari 2014 en is op 30 januari 2014,
derhalve op een moment dat klager nog op die afdeling verbleef, door de beklagcommissie ontvangen. Klager heeft daarom tijdig beklag ingediend over zijn voortdurende verblijf op die afdeling dat volgens zijn klaagschrift een schending van het EVRM
inhoudt. Kennelijk doelt klager hierbij op artikel 3 van dat verdrag.
Wat betreft het plaatsen op een afdeling staat in de Bvt alleen beklag open tegen een beslissing tot plaatsing of voortzetting van het verblijf op een afdeling voor intensieve zorg. Gelet op het bepaalde in artikel 56, eerste lid, onder e, Bvt staat
wel
beklag open tegen een beslissing tot plaatsing of voorzetting van verblijf op een andere afdeling dan een afdeling voor intensieve zorg als dit beweerdelijk in strijd komt met een klager op grond van de wet of een verdrag toekomend recht. Klager had
daarom in zijn klacht ontvangen moeten worden. De uitspraak van de beklagrechter wordt op dit punt vernietigd en de beroepscommissie zal het beklag inhoudelijk beoordelen.

Klager stelt dat zijn tbs in strijd met artikel 3 EVRM in de inrichting onjuist ten uit voer werd gelegd omdat hij vier jaar lang op afdeling IV heeft verbleven, terwijl hij daar naar zijn mening niet thuis hoorde. Uit de door klager overgelegde
stukken
komt onder meer naar voren dat de inrichting klager op afdeling IV heeft geplaatst vanwege de ontkenning van zijn delict en zijn weigering mee te werken aan een daarop betrekking hebbende behandeling; op die afdeling heeft een verandering in klagers
attitude plaatsgevonden waardoor klager bereid was mee te werken aan een op zijn risicofactoren gerichte behandeling. Klagers plaatsing en voortgezet verblijf op afdeling IV hebben derhalve plaatsgevonden uit behandeloverwegingen, waarin de
beroepscommissie niet bevoegd is te treden. De beroepscommissie is evenmin bevoegd te treden in de omstandigheid dat klager tijdens de tenuitvoerlegging van zijn tbs niet voor verlofverlening in aanmerking kwam zolang de v.i.-datum van zijn
gevangenisstraf nog niet was verstreken. De omstandigheid dat klager een en ander als onrecht en leedtoevoeging heeft ervaren, kan niet tot een ander oordeel leiden, aangezien dat door hem ervaren nadeel niet kan worden gekwalificeerd als een schending
van artikel 3 EVRM. Het beklag zal wat betreft onderdeel a dan ook ongegrond worden verklaard.

B. Nu klager heeft aangevoerd dat de beklagrechter ten onrechte met de inrichting ervan uit is gegaan dat deze klacht ziet op wettelijke aantekeningen die een onjuiste weergave van feiten zouden bevatten, zal de beroepscommissie de uitspraak van de
beklagrechter ook op dit onderdeel van het beklag vernietigen en deze klacht in eerste en hoogste instantie beoordelen.
Klager stelt dat de inrichting in verlengingsadviezen en rapportages met betrekking tot zijn behandeling onjuiste beschrijvingen over met name zijn levensloop en delict heeft opgenomen. Wat daar ook van zij, beschrijvingen als door klager bedoeld zijn
op grond van de Bvt niet vatbaar voor beklag, zodat klager in onderdeel b. van het beklag niet kan worden ontvangen.

4. De uitspraak
De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagrechter, verklaart klager alsnog ontvankelijk in onderdeel a. van het beklag maar verklaart dit beklag ongegrond, en verklaart klager op andere gronden niet-ontvankelijk in onderdeel b. van het
beklag.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, drs. W.A.Th. Bos en mr. R.M. Maanicus, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 27 augustus 2014.

secretaris voorzitter

Naar boven