Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/1933/GB, 25 augustus 2014, beroep
Uitspraakdatum:25-08-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 14/1933/GB

Betreft: [klager] datum: 25 augustus 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. W.S. Korteling, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 2 juni 2014 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft klagers verzoek tot plaatsing in een penitentiair psychisch centrum (PPC) en met name het PPC Scheveningen afgewezen.

2. De feiten
Klager is sedert 30 april 2014 gedetineerd. Hij verblijft sinds 2 mei 2014 in een extra zorgvoorziening (EZV) regime van het huis van bewaring (h.v.b.) van de locatie Zoetermeer.

3. De standpunten
3.1. Namens klager is het beroep als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht.
Uit het selectieadvies blijkt dat er overleg is geweest tijdens het psycho-medisch overleg (p.m.o.). Daaruit bleek dat klager kennelijk goed meedraait op de EZV-afdeling. Plaatsing in een PPC zou het gevaar van hospitaliseren met zich meebrengen en
daarom is negatief geadviseerd over een PPC-plaatsing. Ook werd gesteld dat de Pro Justitia rapportage en ISD-rapportage moest worden afgewacht. Deze rapportages zijn inmiddels gereed. Uit deze rapportages – waarnaar inhoudelijk wordt verwezen – blijkt
dat klager een stoornis heeft, een verstandelijke beperking en dat sprake is van verslavingsproblematiek. Volgens de psychiater is zorg geïndiceerd. Daarom is plaatsing in een PPC toen en nu noodzakelijk. De problematiek van klager en voornoemd advies
wordt ook bevestigd in het ISD-rapport van de reclassering van 12 juni 2014.

3.2. De selectiefunctionaris heeft de afwijzing van genoemd verzoek als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht.
Het plaatsingsverzoek van klager is voorgelegd aan de gedragsdeskundige die verbonden is aan de locatie Zoetermeer. Een advies voor plaatsing in een PPC is op indicatie van een gedragsdeskundige verbonden aan de inrichting. Er wordt onder andere een
afweging gemaakt of de directeur van de inrichting de zorg en begeleiding kan bieden die noodzakelijk wordt geacht om uitvoering te geven aan de detentie. Klager verblijft op de EZV. De actuele stand van zaken is dat hij nog steeds goed functioneert en
dat er geen indicatie voor plaatsing in een PPC is. Klager heeft dat ook aangegeven aan de medewerkers van de inrichting. De selectiefunctionaris ziet na kennisneming van de beroepsgronden en actuele telefonische informatie, geen aanleiding om een
andere beslissing te nemen.

4. De beoordeling
4.1. Op grond van het bepaalde in artikel 20c van de Regeling komen voor plaatsing in een PPC die gedetineerden in aanmerking, ten aanzien van wie in verband met een psychiatrische stoornis, een persoonlijkheidsstoornis, psychosociale problematiek,
verslavingsproblematiek of een verstandelijke beperking, forensische zorg is geïndiceerd of ten aanzien van wie in verband met de vraag of forensische zorg is geïndiceerd, nadere observatie is vereist.

4.2. De beslissing tot plaatsing of overplaatsing naar het PPC wordt conform artikel 15 van de Pbw door de selectiefunctionaris genomen. In de toelichting bij artikel 20c is bepaald dat de directeur van de inrichting waar de gedetineerde op dat
moment verblijft aan de selectiefunctionaris advies uitbrengt over de behoefte aan forensische zorg. Dit advies wordt gegeven op basis van screening en indicatiestelling door het psycho-medisch overleg van de inrichting of het Nederlands Instituut voor
Forensische Psychiatrie en Psychologie.

4.3. Uit het selectieadvies van de locatie Zoetermeer van 26 mei 2014 blijkt dat klagers verzoek is besproken in het EZV-overleg op 25 mei 2014 en in het psycho-medisch overleg op 26 mei 2014. Uit voornoemde overleggen volgt dat klager goed
meedraait
op de EZV. Klager doet mee aan activiteiten. Het multidisciplinair overleg (m.d.o.) adviseert negatief op klagers verzoek. Klager is bekend bij de inrichtingspsycholoog. De inrichtingspsycholoog adviseert eveneens negatief op klagers verzoek. Opgemerkt
is, dat mocht klager geplaatst worden in het PPC, het gevaar bestaat van hospitaliseren. Verder is meegedeeld dat het een en ander wordt geëvalueerd als de Pro Justitia rapportage en de ISD-rapportage gereed zijn.

4.4. Uit de Pro Justitia rapportage van 11 juni 2014 blijkt dat klager psychiatrisch is onderzocht. De recidivekans kan waarschijnlijk slechts in aanzienlijke mate worden verkleind door langdurige behandeling in een gesloten setting en
resocialisatie
naar een geschikte beschermde woonvorm. Geadviseerd wordt om klager te behandelen in een setting die is toegesneden op zijn beperkte verstandelijke vermogens en sociale vaardigheden.

4.5. Uit het reclasseringsadvies van 12 juni 2014 ten behoeve van de rechtszitting volgt – voor zover van belang – dat de reclassering meerwaarde ziet in een langdurige extramurale fase zodat klager vanuit een passende klinische setting
geresocialiseerd kan worden. De reclassering acht het wenselijk dat klager de klinische behandeling en de daarop volgende resocialisatie kan voltooien binnen de ISD-maatregel. Het is wenselijk om klager binnen vijf maanden in een klinische setting te
plaatsen.

4.6. De beroepscommissie oordeelt dat uit informatie van de inrichtingspsycholoog en de conclusies van de meest recente onderzoeken nu niet de noodzaak blijkt om klager in een PPC te plaatsen zoals beschreven in 4.1. De beroepscommissie komt op
grond
van het vorenstaande tot het oordeel dat de afwijzende beslissing van de selectiefunctionaris, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De noodzaak van een eventuele klinische behandeling
van klager, zoals geadviseerd door de reclassering, kan tijdens de behandeling van zijn strafzaak aan de orde komen. De beroepscommissie beslist dan ook als volgt.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol,
voorzitter, mr. A.T. Bol en mr. L.M. Moerings, leden, in tegenwoordigheid van
mr. S.S. Dwarka, secretaris, op 25 augustus 2014

secretaris voorzitter

Naar boven