Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/1625/GA, 21 augustus 2014, beroep
Uitspraakdatum:21-08-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/1625/GA

betreft: [klager] datum: 21 augustus 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M. de Reus, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 12 mei 2014 van de alleensprekende beklagrechter bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Lelystad,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 16 juli 2014, gehouden in de p.i. Amsterdam Over Amstel, zijn gehoord klagers raadsman, mr. M. de Reus, en [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur bij de p.i. Lelystad en D. van den Bosch, juridisch
medewerker
bij genoemde inrichting.
Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorg gedragen, heeft hij daarvan geen gebruik gemaakt.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft:
a. een disciplinaire straf van drie dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte daneen strafcel, met verwijdering van de televisie, wegens het niet opvolgen van instructies van het personeel;
b. het op 9 februari 2014 niet verstrekken van een warme maaltijd.

De beklagrechter heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager heeft in eerste instantie tijdig een klachtenformulier aan de beklagcommissie toegezonden. Dat formulier is bij hem retour gekomen. Klager heeft dat formulier van een toevoeging voorzien en toen weer ingezonden aan de beklagcommissie. De
toevoeging hield in dat hij opmerkte dat het afdelingshoofd ziek was. Klager is daarom van mening dat hij ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard in zijn klacht. Inhoudelijk is in het klaag- en beroepschrift naar voren gebracht wat klager wilde
zeggen. Hij bestrijdt de feitelijke gang van zaken. Om die reden had hem toen geen verslag aangezegd mogen worden.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Met betrekking tot de ontvankelijkheid wordt het volgende opgemerkt. Op de standaardformulieren, die door de beklagcommissie worden opgesteld, staat vermeld dat indien de klager voorafgaand aan het indienen van de klacht een en ander niet met het
afdelingshoofd en een directielid heeft besproken, de klacht niet in behandeling wordt genomen. Deze zinsnede is meermalen onderwerp van gesprek geweest tussen de Commissie van Toezicht en de directeur. De directeur is van mening dat een gesprek vooraf
vaak goed kan werken maar dat dit niet als verplichting zou moeten worden geformuleerd. In dit geval heeft de beklagcommissie klager inderdaad niet-ontvankelijk verklaard. De directeur is van mening dat dit onjuist is. Hij verzet zich daarom niet tegen
een inhoudelijke behandeling van het beklag. Hij handhaaft hetgeen in beklag (schriftelijk) naar voren is gebracht.

3. De beoordeling
De beroepscommissie kan zich niet verenigen met de beslissing van de beklagrechter om klager niet-ontvankelijk te verklaren in zijn beklag. Op het (in overleg met de beklagcommissie opgestelde) standaardformulier voor het indienen van een klacht staat
de volgende opmerking vermeld:
“(...)
LET OP:
Als u uw klacht nog niet met het afdelingshoofd en een directielid heeft besproken zal de beklagcommissie uw klacht niet in behandeling nemen.
(...)”
Namens klager is naar voren gebracht dat hij heeft moeten wachten op het herstel van het (zieke) afdelingshoofd alvorens hij de klacht met hem kon bespreken. Klager heeft vervolgens met spoed het klachtenformulier ingediend.
De beroepscommissie acht de hiervoor geciteerde tekst verwarrend omdat de wet de eis van een verplichte bespreking van een klacht met de directeur en het afdelingshoofd niet kent en omdat in de tekst niet is vermeld dat de klacht in ieder geval (ook
als
deze niet met de directeur en/of het afdelingshoofd is besproken) moet worden ingediend binnen de wettelijke termijn van zeven dagen na kennisneming van de betreffende beslissing. Gelet op die verwarrende tekst op het standaard beklagformulier is er in
dit geval sprake van een ‘verschoonbare’ termijnoverschrijding. Klager had daarom moeten worden ontvangen in zijn beklag. De uitspraak van de beklagrechter zal daarom worden vernietigd en het klager zal alsnog ontvankelijk worden verklaard in zijn
beklag.

Ten aanzien van onderdeel a van het beklag:
Uit de inlichtingen van de directeur, waaronder begrepen een mededeling en een (aangezegd) verslag van 6 februari 2014, wordt voldoende aannemelijk dat klager geen gevolg heeft gegeven aan opdrachten van het personeel. Hij heeft desgevraagd geweigerd
een tweede keer door de detectiepoort te gaan en hij heeft geweigerd aan een personeelslid, dat daarom vroeg, zijn celnummer en naam te noemen. Dat gedrag rechtvaardigt het aanzeggen van een verslag. Gelet daarop was de bestreden beslissing van de
directeur tot oplegging van de disciplinaire straf, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet onredelijk of onbillijk. Dit onderdeel van het beklag zal daarom ongegrond worden verklaard.
Ten aanzien van onderdeel b van het beklag:
Uit de inlichtingen van de directeur wordt voldoende aannemelijk dat klager tijdens de tenuitvoerlegging van de hiervoor onder a aan de orde zijnde disciplinaire straf iedere dag een warme maaltijd aangeboden heeft gekregen maar dat hij (in ieder geval
op 9 februari 2014) geweigerd heeft deze maaltijd in ontvangst te nemen. Ook dit onderdeel van het beklag dient daarom ongegrond te worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagrechter, verklaart klager alsnog ontvankelijk in zijn beklag, maar verklaart dit beklag ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. G.L.M. Urbanus, voorzitter, mr. L.M. Moerings en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 21 augustus 2014.

secretaris voorzitter

Naar boven