Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/1376/GA, 21 augustus 2014, beroep
Uitspraakdatum:21-08-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/1376/GA

betreft: [klager] datum: 21 augustus 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 16 april 2014 van de alleensprekende beklagrechter bij de locatie Wolvenplein te Utrecht,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 16 juli 2014, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam Over-Amstel, zijn gehoord klagers raadsman mr. S. de Korte, en A. van der Ploeg, juridisch medewerker bij de locatie Wolvenplein.
Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorg gedragen, heeft hij daarvan geen gebruik gemaakt.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft een disciplinaire straf van zeven dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel met verwijdering van de televisie, wegens het aantreffen van contrabande bij klager en in klagers verblijfsruimte.

De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Het beklag ziet met name op de vijf dagen opsluiting in de eigen verblijfsruimte die zijn opgelegd voor het aantreffen van softdrugs op de trap bij het overbrengen van verzoeker naar de Badafdeling. Klager heeft in zijn beroepschrift met name een
materieel verweer gevoerd. Het verslag biedt ruimte voor klagers standpunt. Niet kan worden uitgesloten dat er, toen hij door het personeel naar de visitatie werd gebracht, meer personen op de trap aanwezig waren en dat de aangetroffen contrabande van
een van die personen afkomstig was. Uit het verslag blijkt ook niet dat klager de eerste was en dat niemand voor hem de trap was afgelopen. Aan klager is een disciplinaire straf van zeven dagen opsluiting in de eigen cel opgelegd. Tijdens de spitactie
is in zijn cel contrabande aangetroffen. Uit de mededeling van de beslissing blijkt niet welk strafdeel voor welke feiten is opgelegd. Pas uit de reactie van de directeur op het door klager ingediende beklag blijkt, dat er vijf dagen voor het
aantreffen
van de hasj is opgelegd. De beslissing is daarom niet, zoals in artikel 58 van de Pbw staat voorgeschreven, met duidelijke redenen omkleed. Ook is niet voldaan aan het zo spoedig mogelijk uitreiken van de beslissing aan klager.

De directeur heeft in beroep haar tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager stelt dat er voor hem een ander op de trap zou zijn geweest, van wie de contrabande afkomstig zou zijn. Uit het verslag komt duidelijk naar voren dat klager de eerste gedetineerde was die toen via het trappenhuis is vervoerd. Voordien is het
trappenhuis uitgebreid en zorgvuldig gecontroleerd. Klagers verweer dat de drugs van een ander afkomstig zijn is daarom niet geloofwaardig. Aan klager is voor dit incident waarbij drugs op de trap en contrabande (met name medicatie) in zijn
verblijfsruimte is aangetroffen een disciplinaire straf van zeven dagen opsluiting in de eigen verblijfsruimte opgelegd. Dat is klager toen ook medegedeeld. Een en ander is ter zitting van de beklagcommissie nader toegelicht. De mededeling van de
beslissing is binnen 24 uur na het nemen van die beslissing aan klager uitgereikt. Klager is rond 15.00 uur, direct voorafgaand aan de tenuitvoerlegging van de disciplinaire straf, gehoord en de mededeling van die beslissing is de volgende dag om 10.25
uur uitgereikt.

3. De beoordeling
Aan verzoeker is (in totaal) zeven dagen opsluiting in de eigen verblijfsruimte opgelegd. Daarvan waren twee dagen bedoeld voor het aantreffen van contrabande in klagers verblijfsruimte en vijf dagen voor het aantreffen van softdrugs bij het transport
van klager vanuit zijn verblijfsruimte naar de Badafdeling. Het beroep richt zich met name tegen dat laatste deel van de opgelegde disciplinaire straf. Door en namens klager is aangevoerd dat de mededeling van de bestreden beslissing niet onverwijld
zou
zijn uitgereikt. De beroepscommissie heeft in eerdere uitspraken geoordeeld dat met het begrip ‘onverwijld’ bij de uitreiking van mededelingen als bedoeld in artikel 58 van de Pbw, in beginsel moet worden uitgegaan van een uitreiking binnen 24 uur
nadat
de directeur die beslissing heeft genomen. In dit geval is de bestreden beslissing genomen op 13 maart 2014 omstreeks 15.00 uur en is de mededeling daarvan aan klager uitgereikt op 14 maart 2014 omstreeks 10.25 uur en dus binnen 24 uur na het nemen van
de beslissing. Dit verweer wordt daarom verworpen.
Door en namens klager is voorts aangevoerd dat de bestreden beslissing onvoldoende gemotiveerd zou zijn, nu daaruit niet blijkt voor welke feiten de afzonderlijke strafdelen zijn opgelegd. De wet kent echter niet de eis om eventuele strafdelen
afzonderlijk te motiveren. Nu voor klager voldoende duidelijk is geweest voor welke feiten hem een disciplinaire straf werd opgelegd, wordt ook dit verweer verworpen.
Uit de inlichtingen van de directeur, waaronder mede begrepen het daaromtrent opgemaakte verslag van 13 maart 2014, wordt voldoende aannemelijk dat de op de trap aangetroffen softdrugs van klager afkomstig waren en daar niet door een ander kunnen zijn
achtergelaten. Gelet daarop kan hetgeen in beroep naar voren is gebracht niet leiden tot een ander oordeel dan dat van de beklagrechter. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard, met bevestiging van de uitspraak van de beklagrechter.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. G.L.M. Urbanus, voorzitter, mr. L.M. Moerings en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 21 augustus 2014.

secretaris voorzitter

Naar boven