Nummer: 14/1851/GB
Betreft: [klager] datum: 5 augustus 2014
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M. de Reus, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 1 juni 2014 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,
alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft het bezwaarschrift van klager gericht tegen de beslissing hem over te plaatsen naar het huis van bewaring (h.v.b.) van de locatie De Schie te Rotterdam ongegrond verklaard.
2. De feiten
Klager is sedert 31 januari 2014 gedetineerd. Hij verbleef als preventief gehechte in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) Scheveningen te Den Haag. Op 13 mei 2014 is hij overgeplaatst naar de Extra Zorgvoorziening (EZV) in het h.v.b. van de
locatie De Schie.
3. De standpunten
3.1. Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Hij heeft inderdaad zelf verzocht om deze overplaatsing. Nu wil hij weer terug naar de ppc-setting. Hij functioneerde gedurende zijn verblijf in het PPC Scheveningen op een maximaal haalbaar
niveau. Dit blijkt uit het forensisch psychiatrisch onderzoek d.d. 18 april 2014. De psychiater geeft als (deel)conclusie aan dat klager moet worden opgenomen op een forensisch psychiatrische afdeling, bij voorkeur met “know how” omtrent
gedragsproblematiek en verstandelijke beperkingen met aandacht voor een passend en langdurig natraject. Op grond van artikel 20c van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden kunnen in het PPC gedetineerden worden geplaatst ten
aanzien van wie in verband met een psychiatrische stoornis, een persoonlijkheidsstoornis, psychosociale problematiek, verslavingsproblematiek of een verstandelijke beperking forensische zorg is geïndiceerd. Het is evident dat klager forensische zorg
behoeft. Het door de selectiefunctionaris aangehaalde argument dat de rechter dient te bepalen in welk kader de forensische zorg moet worden geboden, geeft voorts aan dat kennelijk ook de selectiefunctionaris vindt dat forensische zorg moet worden
geboden.
3.2. De selectiefunctionaris heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Klager is op eigen verzoek van een PPC overgeplaatst naar een reguliere setting. De behandelcoördinator van het PPC Scheveningen ondersteunde dit verzoek. Klagers psychiatrisch toestandsbeeld is stabiel en er is geen destabilisatie op korte termijn te
verwachten. Hij is medicatietrouw, er hebben zich in het PPC Scheveningen geen incidenten voorgedaan en er zijn goede afspraken met klager te maken. De inschatting van de behandelcoördinator was dan ook dat de zorg voor klager voldoende is gewaarborgd
op een EZV in een reguliere setting. Voor een plaatsing in een PPC dient er sprake te zijn van een indicatiestelling van een gedragsdeskundige. Op 25 juni 2014 heeft de psycholoog van de locatie De Schie bevestigd dat klager zich prima laat aansturen,
hetgeen de bevindingen van het PPC ondersteunt. Het Psycho Medisch Overleg van de locatie De Schie ziet dan ook geen reden om klager aan te melden voor een verblijf in een PPC.
4. De beoordeling
4.1. Klager behoort, gelet op zijn status als preventief gehechte, tot de categorie gedetineerden voor opneming van wie de huizen van bewaring zijn bestemd.
4.2. De selectiefunctionaris heeft klager geselecteerd voor het h.v.b. van de locatie De Schie nu klager hiertoe een verzoek heeft gedaan en op grond van het advies van de behandelcoördinator van het PPC Scheveningen een verblijf in het PPC niet
langer geïndiceerd is. In het selectieadvies is hierover het volgende te lezen: “Betrokkene kan geselecteerd worden voor een EZV in een reguliere inrichting. Zijn psychiatrisch toestandsbeeld is stabiel en er is geen destabilisatie te verwachten op de
korte termijn. Hij is medicatietrouw, goed in de omgang en er hebben zich geen incidenten voorgedaan. De inschatting is dat de zorg voor betrokkene voldoende gewaarborgd is op een EZV in een reguliere inrichting.” De op de onder 3.2 genoemde gronden
gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris kan dan ook, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.T. Bol en L.M. Moerings, leden, in tegenwoordigheid van I.J.M.W. van der Sanden, secretaris, op 5 augustus 2014
secretaris voorzitter