Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/1049/TA, 28 juli 2014, beroep
Uitspraakdatum:28-07-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/1049/TA

betreft: [klager] datum: 28 juli 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

het hoofd van FPC Dr. S. van Mesdag te Groningen, verder te noemen de inrichting,

gericht tegen een uitspraak van 21 maart 2014 van de alleensprekende beklagrechter bij genoemde inrichting, gegeven op een klacht van [...], verder te noemen klager,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Bij brief van 12 juni 2014 heeft klagers raadsvrouw, mr. J.H. Rump, meegedeeld dat zij verhinderd was ter zitting van de beroepscommissie van 26 juni 2014, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam Over-Amstel, te verschijnen. Zij heeft om
die
reden verzocht om aanhouding van de behandeling van het beroep. Op 13 juni 2014 is de raadsvrouw meegedeeld dat de beroepscommissie ter zitting op het aanhoudingsverzoek zou beslissen en dat, als werd besloten het aanhoudingsverzoek af te wijzen, van
het verhandelde ter zitting een verslag zou worden opgemaakt en de raadsvrouw in de gelegenheid zou worden gesteld daarop te reageren.
Bij brief van 14 juni 2014 is namens de inrichting, onder verwijzing naar een nadere toelichting op het beroep in die brief, meegedeeld dat van de zijde van de inrichting niemand ter zitting zou verschijnen.
Op 26 juni 2014 heeft klager telefonisch meegedeeld dat hij niet ter zitting aanwezig zou zijn, omdat hij het tijdstip waarop hij door DV&O werd opgehaald niet acceptabel vond.

De beroepscommissie heeft ter zitting beslist het aanhoudingsverzoek af te wijzen, omdat zij zich op basis van de stukken voldoende ingelicht achtte op het beroep te beslissen. Nu niemand ter zitting is verschenen, is geen verslag opgemaakt. De
beroepscommissie heeft klager en diens raadsvrouw in de gelegenheid gesteld een schriftelijke reactie te geven op het beroepschrift en de nadere toelichting daarop van de inrichting. Klagers raadsvrouw heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt. De
nadere reactie is ter kennisneming doorgezonden aan het hoofd van de inrichting.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft de omstandigheid dat klagers verzoeken om geldopname – waaronder zijn verzoek van 14 november 2013 – worden afgewezen als hij die verzoeken op een ander moment dan tijdens de gezamenlijke dagopening indient.

De beklagrechter heeft het beklag gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten
Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. In november 2013 is het beleid van de afdeling waarop klager verblijft op een aantal punten aangescherpt, omdat op die afdeling een
onrustig klimaat heerste. Onder andere het beleid met betrekking tot geldaanvragen is aangescherpt. Voorheen konden patiënten gedurende de dag een verzoek tot geldopname, uit te voeren op de daarop volgende dag, indienen. Omdat sommige patiënten
hiermee
een ‘loopje’ namen, is beslist dat geldaanvragen alleen nog maar tijdens de gezamenlijke dagopening kunnen worden gedaan. Aanvragen die eerder of later op de dag worden gedaan, worden niet meer gehonoreerd. Deze nieuwe unitregels zijn op 7 november
2013
vastgesteld, zijn vooraf bekend gemaakt aan de patiënten en zijn op 11 november 2013 in werking getreden. Klager heeft in de avond van 14 november 2013 een geldaanvraag gedaan voor 15 november 2013. Anders dan de beklagrechter heeft overwogen, heeft
klager zijn aanvraag niet conform de gewijzigde unitregels ingediend. Er is geen enkele reden waarom klager niet bij de dagopening aanwezig zou kunnen zijn. Verzocht wordt het beroep gegrond en het beklag alsnog ongegrond te verklaren.

Namens klager is het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht. Klager bestrijdt niet dat voorafgaande aan zijn, op 14 november 2013 gedane, verzoek om geldopname een wijziging in de unitregels is aangebracht. Klager
deed, reeds vanaf het moment van opname in de inrichting, zijn geldaanvragen
’s avonds. In 2012 is geprobeerd klager aan de gezamenlijke dagopening mee te laten doen. Omdat hij dit weigerde, heeft de inrichting de mogelijkheid tot het verzoeken om geldopname afhankelijk gesteld van zijn aanwezigheid bij de dagopening. Klager
heeft daar destijds over geklaagd en deze klacht is gegrond verklaard. Vervolgens is door de toenmalige behandelcoördinator een vrijstelling aan klager verleend voor het bijwonen van de gezamenlijke dagopening, waardoor klager zijn verzoeken om
geldopname kon blijven doen op de wijze zoals hij dat al jaren deed. Na de wijziging van de unitregels in november 2013 heeft klager zijn huidige behandelcoördinator verzocht de verleende vrijstelling te handhaven. Dit verzoek is geweigerd, enerzijds
omdat aanscherping van het beleid noodzakelijk was in verband met de orde en veiligheid in de inrichting en anderzijds omdat de inrichting een andere koers was ingeslagen ten aanzien van klagers behandeling. Door deze beleidswijzing wordt klager, die
weigert aan de dagopening mee te doen, de mogelijkheid ontnomen geld op te nemen. Dit vormt een inbreuk op zijn eigendoms- en beschikkingsrecht. Deze inbreuk kan niet door de door de inrichting genoemde argumenten worden gedragen. Niet valt in te zien
op welke wijze het tijdens de dagopening indienen van geldopnameverzoeken kan bijdragen aan de handhaving van de orde en veiligheid. Bovendien is klager niet betrokken geweest bij de door de inrichting genoemde incidenten. Voorts heeft de inrichting
een
longstayverzoek gedaan. Kennelijk is in de visie van de inrichting behandeling van klager niet meer aan de orde. Het meedoen door klager aan de dagopening dient dus geen behandeldoel. Verzocht wordt de uitspraak van de beklagrechter te bevestigen.

3. De beoordeling
De beroepscommissie neemt op grond van de overgelegde stukken en hetgeen in beroep door partijen is aangevoerd, als vaststaand aan dat de unitregels met betrekking tot geldaanvragen zijn gewijzigd, dat deze gewijzigde unitregels op 11 november 2013 in
werking zijn getreden en dat klager hiervan op de hoogte was. De gewijzigde unitregels houden – voor zover hier van belang – in dat het aanvragen van een geldopname slechts kan geschieden “tijdens de dagopening”.

Naar het oordeel van de beroepscommissie moet de zinsnede “tijdens de dagopening” worden aangemerkt als een loutere tijdaanduiding, waaruit geen verplichting tot deelname aan de gezamenlijke dagopening voortvloeit. Uit de gewijzigde unitregels volgt
dus
slechts dat een aanvraag tot geldopname moet worden gedaan gedurende het tijdsbestek dat de dagopening plaatsheeft en dus niet dat klager daaraan ook dient deel te nemen als hij een geldopnameverzoek wil indienen.

Wat er ook zij van de (in 2012) aan klager verleende vrijstelling voor het bijwonen van de gezamenlijke dagopening, de beroepscommissie is niet gebleken van feiten of omstandigheden waaruit kan worden opgemaakt dat klager niet in staat is op enig
moment
gedurende de dagopening een verzoek tot geldopname te doen. Gelet hierop en in aanmerking genomen dat klager zijn verzoek tot geldopname op 14 november 2013 niet tijdens de dagopening heeft gedaan, acht de beroepscommissie de beslissing dit verzoek
niet
in te willigen niet onredelijk of onbillijk.

Gelet op het vorenstaande zal de beroepscommissie het beroep van de directeur gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagrechter vernietigen en het beklag alsnog ongegrond verklaren.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A.M. van Woensel, voorzitter, mr. C.F. Korvinus en prof. dr. H.J.C. van Marle, leden, in tegenwoordigheid van
mr. F.A. Groeneveld, secretaris, op 28 juli 2014

secretaris voorzitter

Naar boven