Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/1068/TA, 28 juli 2014, beroep
Uitspraakdatum:28-07-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/1068/TA

betreft: [klager] datum: 28 juli 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. A.R. Ytsma, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 14 maart 2014 van de beklagcommissie bij FPC De Rooyse Wissel te Venray, verder te noemen de inrichting,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 26 juni 2014, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam Over-Amstel, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. A.R. Ytsma, en namens het hoofd van de inrichting [...], juridisch
medewerker.
Als toehoorder was aanwezig mevrouw mr. E.W. Bevaart, werkzaam bij de Raad.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft een maatregel van afdelingsarrest, ingaande op 13 september 2013.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Op de dag dat de maatregel is opgelegd, heeft klagers raadsman contact gehad met het afdelingshoofd. Het afdelingshoofd heeft toegelicht dat
de
maatregel is opgelegd, omdat de beslissing omtrent het al dan niet toekennen van de longstaystatus aan klager op korte termijn te verwachten viel. Daarop heeft klagers raadsman meegedeeld dat dit onvoldoende grond is voor het opleggen van de maatregel.
Daarna heeft de inrichting meermalen gezocht naar argumenten waarmee de maatregel kon worden ‘opgepimpt’. In de beschikking staat dat de maatregel mede is opgelegd in verband met een door klager gemaakte, dreigende opmerking. Klager kan zich niet meer
herinneren dat hij de desbetreffende opmerking heeft gemaakt, maar áls hij die opmerking heeft gemaakt, dan kan die niet dreigend bedoeld zijn geweest. Als hij iets kwaads in de zin had gehad, zou hij zich dat wel kunnen herinneren. Klager wordt al
langere tijd ‘kapot geschreven’ door de inrichting, maar heeft zich altijd correct gedragen in de inrichting, ook als hij vervelende uitspraken van de rechter of inrichting te horen kreeg. Twee medewerkers van de inrichting hebben de raadsman later
telefonisch verteld dat klager helemaal niet (be)dreigend was. Zijn opmerking is volgens hen gemaakt in een gemoedelijk en ontspannen sfeer. De inrichting heeft het afdelingsarrest te lichtvaardig ingezet. Nooit heeft de inrichting de moeite genomen
klager in te schatten door in gesprek met hem te gaan. De beslissing is onredelijk en onbillijk. De uitspraak van de beklagcommissie kan niet in stand blijven, te meer nu zij in het geheel niet is ingegaan op klagers stellingen. Bovendien is de
beklagcommissie te ver gegaan door te overwegen dat zij er ambtshalve mee bekend is dat klagers uitspraken altijd een bepaalde lading hebben. Het beroep moet gegrond worden verklaard en aan klager moet een tegemoetkoming worden toegekend, ter hoogte
van
tweemaal het standaardbedrag.

Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. In principe wordt afdelingsarrest niet preventief opgelegd, maar in dit geval werd het noodzakelijk geacht, niet op grond van
concrete gedragingen van klager, maar op grond van een inschatting van sociotherapie en het afdelingshoofd van te verwachten gedrag van klager. Het gaat daarbij om de uitstraling van klager en het gevoel daarover bij het personeel. De beslissing
omtrent
het toekennen van de longstaystatus aan klager viel op korte termijn te verwachten en het personeel kon niet inschatten hoe klager op een voor hem negatieve beslissing zou reageren. Daarbij komt dat klager een opmerking heeft gemaakt die door het
personeel als (be)dreigend werd ervaren. Om die redenen is beslist klager preventief afdelingsarrest op te leggen opdat het personeel klager beter in de gaten kon houden. Overigens is navraag gedaan bij het personeel en daaruit kwam naar voren dat het
personeel achter de bestreden beslissing stond.

3. De beoordeling
Ingevolge artikel 33 in samenhang bezien met artikel 32, eerste lid, onder b, van de Bvt kan het hoofd van de inrichting aan een tbs-gestelde afdelingsarrest opleggen indien dit noodzakelijk is in verband met de handhaving van de orde en veiligheid in
de inrichting.

Aan klager is op 13 september 2013 afdelingsarrest opgelegd, omdat de beslissing omtrent de eventuele toekenning van de longstaystatus aan klager op korte termijn werd verwacht en niet kon worden ingeschat hoe klager op een voor hem negatieve
beslissing
zou reageren, en omdat klager op 12 september 2013 een dreigende opmerking had gemaakt.

Naar het oordeel van de beroepscommissie is onvoldoende gebleken van concrete feiten en omstandigheden waaruit kan worden opgemaakt dat klager op of omstreeks 13 september 2013 zodanig gespannen of onrustig gedrag vertoonde dat het in het belang van de
handhaving van de orde en veiligheid in de inrichting noodzakelijk was hem afdelingsarrest op te leggen. Uit de schriftelijke mededeling blijkt enkel dat klager op 12 september 2013 heeft gezegd: “ik weet wel iets leuks te vertellen, er gaat iets leuks
gebeuren in de kliniek. Niet leuk voor sociotherapie maar leuk voor ons.”. Deze enkele opmerking kan, afgezet tegen hetgeen door en namens klager ter zitting is aangevoerd omtrent de context en sfeer waarin die opmerking zou zijn gemaakt, naar het
oordeel van de beroepscommissie de oplegging van afdelingsarrest niet rechtvaardigen. Voorts is niet gebleken dat klager zich in het verleden zodanig onrustig dan wel gespannen heeft gedragen na een negatieve (rechterlijke) beslissing dat op 13
september 2013 de orde en veiligheid van de inrichting in gevaar brengend gedrag van klager te verwachten viel.
Gelet op het vorenstaande is niet aannemelijk geworden dat het opleggen van afdelingsarrest aan klager noodzakelijk was in verband met de handhaving van de orde en veiligheid in de inrichting. Die beslissing dient derhalve te worden aangemerkt als
onredelijk en onbillijk.

De beroepscommissie zal het beroep gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en het beklag alsnog gegrond verklaren. Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan gemaakt kunnen worden, ziet de
beroepscommissie aanleiding klager een tegemoetkoming toe te kennen. Zij zal, ervan uitgaande dat het afdelingsarrest zeventien dagen heeft geduurd, de hoogte van die tegemoetkoming bepalen op € 68,=. De beroepscommissie ziet geen aanleiding klager een
hogere tegemoetkoming toe te kennen dan bovengenoemde gebruikelijke tegemoetkoming.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond.
Zij bepaalt de aan klager toekomende tegemoetkoming op € 68,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A.M. van Woensel, voorzitter, mr. C.F. Korvinus en prof. Dr. H.J.C. van Marle, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.A. Groeneveld, secretaris, op 28 juli 2014

secretaris voorzitter

Naar boven