Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/1222/GA, 6 augustus 2014, beroep
Uitspraakdatum:06-08-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/1222/GA

betreft: [klager] datum: 6 augustus 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M.I. Bloch, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 18 maart 2014 van de alleensprekende beklagrechter bij het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) te Amsterdam,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 30 juni 2014, gehouden in de penitentiaire inrichting (p.i.) De Schie, is klager gehoord, bijgestaan door zijn raadsman mr. M.I. Bloch. De directeur van het PPC te Amsterdam heeft schriftelijk laten weten
verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen. Per e-mail van 10 juli 2014 is de directeur verzocht om nadere informatie. Op 24 juli 2014 is daarop een reactie ontvangen. Deze is ter informatie aan klagers raadsman toegezonden.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft de verlenging van de verplichting tot het ondergaan van een geneeskundige behandeling als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw (a-dwangbehandeling).

De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is – zakelijk weergegeven - in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager meent dat geen sprake is van ‘gevaar’ als bedoeld in artikel 46a van de Pbw. Het gaat de directeur voornamelijk
om de in het behandelplan van 10 maart 2014 genoemde feiten. Klager meent dat aan het vereiste van een onafhankelijk second opinion door een psychiater niet is voldaan. De Rsj heeft eerder bezwaren gezien in het optreden van de directeur zorg en
behandeling als niet bij de behandeling betrokken psychiater. Het behandelplan dateert van 6 januari 2014 en is dus zeven maanden oud. Het plan ziet blijkens de inhoud op feiten over de periode 19 april 2013 tot 29 juli 2013. Klager meent dat er een
actueel behandelplan moet komen.
Klager krijgt elke dag pillen maar spuugt deze uit. Hij krijgt geen injecties. Ook als iemand niets mankeert, wil de inrichting medicatie toedienen. Klager mankeert niets.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt toegelicht door te verwijzen naar zijn voor de beklagrechter gevoerde verweer. De directeur meent dat de beroepscommissie voldoende is geïnformeerd. De informatie over het
soort medicijn en de wijze van toediening valt onder het medisch beroepsgeheim en is naar het oordeel van de directeur niet relevant voor een beoordeling van het beroep. De directeur benadrukt dat klager lijdt aan een stoornis die volgens de huidige
inzichten in de psychiatrie levenslang behandeld moet worden. Gebleken is dat het beëindigen van een vrijwillige inname van de medicatie door klager, herhaaldelijk tot gevaarlijke situaties heeft geleid. Recent uitte klager zich fysiek agressief naar
een medewerker, waarbij hij deze medewerker heeft gestoken met een vork. Aangezien klager een vrijwillige medicamenteuze behandeling weigert, is een dwangbehandeling de enige manier om het gevaar, voortkomend uit de stoornis af te wenden.

3. De beoordeling
In een schriftelijke beslissing van 20 februari 2014 heeft de directeur op grond van artikel 46e, eerste lid in verbinding met het vijfde lid, van de Pbw besloten tot verlenging van de behandeling als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de
Pbw (a-dwangbehandeling). In de van toepassing zijnde bepalingen in de Pbw en de Penitentiaire maatregel (Pm) zijn formele zorgvuldigheidseisen gegeven waaraan in de voorbereiding en de tenuitvoerlegging van de a-dwangbehandeling moet zijn voldaan. Zo
dient onder meer in een geneeskundig behandelingsplan te worden opgenomen een plan gericht op verbetering van de toestand van de gedetineerde (art. 22b van de Pm).

De beroepscommissie heeft de directeur verzocht om toezending van voornoemd behandelings- en verbeterplan en tevens feitelijke informatie over het soort medicijn en wijze van toediening. Aan dit verzoek is geweigerd gehoor te geven, omdat de directeur
meent dat reeds voldoende informatie aan de beroepscommissie is verstrekt. Tevens verwijst de directeur naar het medisch beroepsgeheim.

In de uitspraak van 3 december 2013 met nummer 13/2542/GA en 13/2699/GA heeft de beroepscommissie geoordeeld dat voor de toetsing door de beroepscommissie van de beslissing van de directeur tot dwangbehandeling het noodzakelijk is kennis te nemen van
(onderdelen van) het behandelplan. Het medisch handelen in een PPC geschiedt op basis van artikel 42 van de Pbw en niet op basis van een behandelingsovereenkomst als bedoeld in artikel 7:446 BW. Derhalve is het medisch beroepsgeheim aan beperkingen
onderhevig. De verstrekking van de gegevens is aan te merken als een wettelijke verplichting in de zin van artikel 7:457, eerste lid, derde volzin van het BW. Met inachtneming van het ook in de medische wereld gebruikelijke “need-to-know-principe”
dient
de beroepscommissie te kunnen beschikken over de gevraagde gegevens.

De beslissing tot verlenging van de a-dwangbehandeling moet voldoen aan de eisen van doelmatigheid, proportionaliteit en subsidiariteit. De a-dwangbehandeling is een ingrijpend behandelinstrument die op therapeutische gronden mag worden toegepast. Om
die reden dient de a-dwangbehandeling te kunnen worden geplaatst in het perspectief van de behandeling die de gedetineerde in een PPC ontvangt. Tevens dient, gelet op het ultimum remedium karakter van de dwangbehandeling, helder te zijn welke
verbeteringen zijn opgetreden en hoe deze kunnen leiden tot het op termijn beëindigen van de dwangbehandeling.

Aangezien de beroepscommissie thans niet beschikt over een behandel- en verbeterplan, kan een beoordeling van de bestreden beslissing aan de eisen van doelmatigheid, proportionaliteit en subsidiariteit niet plaatsvinden. In verband met de inmiddels
verstreken tijd, kan niet worden volstaan met stukken die in eerdere beroepsprocedures zijn overgelegd. Het beroep zal dan ook gegrond worden verklaard. De uitspraak van de beklagrechter zal worden vernietigd. Het beklag zal alsnog gegrond worden
verklaard en de beslissing van de directeur zal worden vernietigd. Nu de rechtsgevolgen van de vernietigde beslissing niet meer ongedaan zijn te maken, zal de beroepscommissie aan klager een tegemoetkoming toekennen. De toediening van de dwangmedicatie
heeft – zo begrijpt de beroepscommissie - de volle periode van drie maanden geduurd. Gelet hierop zal de tegemoetkoming worden vastgesteld op € 250,=.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog gegrond.
Zij vernietigt de beslissing waarover is geklaagd.
Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 250,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, U.P. Burke en prof. Dr. A.M. van Kalmthout, leden, in tegenwoordigheid van
mr. R. Kokee, secretaris, op 6 augustus 2014

secretaris voorzitter

Naar boven