Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/1820/GV, 1 juli 2014, beroep
Uitspraakdatum:01-07-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/1820/GV

betreft: [klager] datum: 1 juli 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 26 mei 2014 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager, alsmede zijn raadsman mr. J.H.L.C.M. Kuijpers, om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van incidenteel verlof afgewezen.

2. De standpunten
Klager heeft het beroep als volgt toegelicht.
Ondanks de positieve adviezen is het verlofverzoek afgewezen. Deze afwijzing is waarschijnlijk gebaseerd op het feit dat de vrouw van klager kort voor haar operatie nog bij klager op bezoek is geweest. Ten eerste is dat gegeven niet relevant. Ten
tweede
is eraan voorbij gegaan hoe dat bezoek heeft plaatsgevonden. Klager zijn vrouw had op 12 april 2014 al een medische ingreep ondergaan. Later is besloten dat er nog een bypassoperatie nodig was. Deze operatie was ingepland op 30 april 2014. Gezien de
impact en risico’s hiervan, was een bezoek meer dan wenselijk en was er ook sprake van noodzaak. Met de nodige capriolen en inzet van de inrichting is het bezoek toen mogelijk gemaakt. Het herstel verloopt moeizaam. Het hart functioneert niet naar
behoren. Dit is erg moeilijk voor klager en diens dochter van 14 jaar oud. Klager wil zijn vrouw graag bezoeken met begeleid of onbegeleid verlof gaan.

Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Artikel 25 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) geeft ruimte tot het bezoeken van niet tot reizen in staat zijnde familieleden. Klager zijn vrouw is op 30 april 2014 geopereerd en inmiddels is zij thuis aan het
herstellen. Uit navraag bij de inrichting blijkt dat klager zijn vrouw kort voor haar operatie nog op bezoek is geweest bij klager in de inrichting. Gezien voornoemd artikel kan klager begin augustus 2014 zijn vrouw bezoeken, mits zij nog niet in staat
is tot reizen. Een verzoek daartoe kan klager in juli 2014 doen. Bij de afwijzende beslissing zijn de gegeven adviezen in aanmerking genomen. Omstreeks 26 mei 2014 heeft klager via de inrichting laten weten dat de situatie van zijn vrouw verslechterd
is. Aangezien er geen nadere aanvullende informatie is ontvangen, is ervan uitgegaan dat er geen aanleiding was om verder op het verzoek in te gaan.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de penitentiaire inrichting Dordrecht heeft positief geadviseerd om klager onder begeleiding een bezoek te laten brengen aan zijn vrouw. Hierbij is het advies van het BIMA in aanmerking genomen.
De advocaat-generaal bij het ressortparket te s’-Gravenhage heeft aangegeven niet akkoord te zijn met een begeleid incidenteel bezoek. Hierbij is aangegeven dat klager nog geen een-derde van de opgelegde straf heeft uitgezeten. Uit het strafblad blijkt
dat klager eerder is veroordeeld voor Opiumdelicten. Klager houdt zich reeds jaren bezig met delicten die een gevaar voor de maatschappij vormen. Het recidivegevaar is zeer reëel. Klager heeft slechts een klein deel van de gevangenisstraf van zes jaar
uitgezeten en het vluchtgevaar is dan ook reëel.
De politie heeft het verlofadres geverifieerd en in orde bevonden.

3. De beoordeling
Klager is veroordeeld tot een gevangenisstaf van zes jaren, wegens – kort gezegd – overtreding van de Opiumwet en de Wet wapens en munitie. Tegen dit vonnis is hoger beroep ingesteld. De fictieve einddatum valt op 19 november 2016.

Uit het advies van de inrichting volgt dat klager zijn vrouw op 30 april 2014 een bypassoperatie heeft ondergaan. Op 7 mei 2014 heeft zij het ziekenhuis verlaten. Namens de Staatssecretaris is aangevoerd dat klager zijn vrouw kort voor haar operatie in
de inrichting op bezoek is geweest bij klager. Klager heeft dit gegeven beaamt, zij het dat het bezoek mogelijk is gemaakt met inzet van de inrichting.

Op grond van artikel 21 van de Regeling kan incidenteel verlof worden verleend voor het bijwonen van gebeurtenissen in de persoonlijke sfeer van de gedetineerde, waarbij zijn aanwezigheid noodzakelijk is. In de artikelen 22 tot en met 31 van de
Regeling
is uitgewerkt in welke gevallen en onder welke voorwaarden incidenteel verlof kan worden verleend. In artikel 25, eerste lid, van de Regeling is bepaald dat: “Incidenteel verlof kan worden verleend voor een bezoek aan een niet tot reizen in staat
zijnde
levenspartner, kind en ouder, indien deze wegens medische of psychische belemmering niet in staat is de inrichting te bezoeken en de gedetineerde gedurende drie maanden niet heeft kunnen ontmoeten.”

De beroepscommissie overweegt dat voor het maken van een uitzondering op deze termijn het van belang is of er sprake is van bijzondere omstandigheden. De verslechtering van de gezondheidssituatie kan zo een omstandigheid zijn. Klager heeft aangevoerd
dat de gezondheidssituatie is verslechterd, maar dit is niet ondersteund met recente (medische) informatie, waardoor er geen nieuw advies gevraagd kan worden aan het BIMA.

Gezien de termijn die genoemd staat in de Regeling, het feit dat het verzoek is gedaan in de periode dat de drie maanden dat klager zijn vrouw heeft kunnen ontmoeten nog niet verstreken zijn en er geen sprake is van een bijzondere omstandigheid om een
uitzondering te maken, oordeelt de beroepscommissie dat de afwijzende beslissing niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep wordt daarom ongegrond verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M. Boone en mr. R.S.T. van Rossem-Broos, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.S. Dwarka, secretaris, op

secretaris voorzitter

Naar boven