Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/1897/GV, 1 juli 2014, beroep
Uitspraakdatum:01-07-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/1897/GV

betreft: [klager] datum: 1 juli 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

(...), verder te noemen klager,

gericht tegen een op 29 mei 2014 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Klager heeft het beroep als volgt toegelicht.
In de afwijzende beslissing staat verkeerde informatie. Het klopt niet dat klager op 8 mei 2014 is teruggeplaatst in een gesloten inrichting. Klager is teruggeplaatst op 8 april 2014. Klager is het er niet mee eens dat het maatschappelijk
onaanvaardbaar
is om hem op verlof te laten gaan en dat hij zich niet aan de afspraken heeft gehouden. Het klopt dat klager tijdens een verlof niet aanwezig was in de nachtelijke uren, maar hiervoor is klager al bestraft. Hij is namelijk in een gesloten inrichting
geplaatst, ondanks dat de reclassering had geadviseerd om klager een gele kaart te geven. Klager heeft het gevoel dat hij nu dubbel wordt gestraft. Daarnaast zijn eerdere verloven goed verlopen en is er positief geadviseerd ten aanzien van de
verlofaanvraag.

Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Op 30 december 2013 is klager in het kader van zijn detentiefasering in een penitentiair programma (p.p.) geplaatst. Het eerste verlof is goed verlopen. Op 4 april 2014 is klager weer naar zijn verlofadres in Purmerend gegaan. ’s-Nachts is klager met
een vriend naar Almere gegaan. Zijn vriend is in een parkeergarage in een vechtpartij gekomen. Klager heeft geprobeerd om de vechtende partijen uit elkaar te halen. Klager is vervolgens meegenomen naar het politiebureau waar hij tot 6 april 2014 (16.15
uur) heeft verbleven. Naar aanleiding van dit incident is klager teruggeplaatst in een gesloten inrichting op 8 april 2014. De datum in de afwijzende beslissing is inderdaad fout opgenomen (een maand eerder), maar dit doet niets af aan het feit dat de
terugplaatsing recent is. Op 23 mei 2014 heeft klager verzocht om algemeen verlof. Dit verzoek is afgewezen omdat klager niet kan omgaan met de aan hem toegekende vrijheden.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de Locatie Zuyder Bos te Heerhugowaard heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag vanwege het incident tijdens het tweede verlof dat was toegekend in het kader van het p.p.
De politie heeft het verlofadres geverifieerd en in orde bevonden.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van 4 jaren met aftrek, wegens – kort gezegd – diefstal met geweldpleging. Aansluitend dient hij vervolgvonnissen van 14 dagen en 60 dagen te ondergaan en een schadevergoedingsmaatregel van 11 dagen. De wettelijk
vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 12 augustus 2014.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers eerste verlofaanvraag.

Klager verbleef in een p.p. Voor het weekendverlof geldt als voorwaarde dat klager in de nachtelijke uren (vanaf 23.00 uur) op het verlofadres verblijft. Deze voorwaarde heeft klager overtreden. Immers, tijdens zijn tweede verlof, op 5 april 2014 om
04.20 uur is klager in verband met openbare geweldpleging opgehouden door de politie. De beroepscommissie is van oordeel dat voornoemde omstandigheid een voldoende contra-indicatie vormt voor verlofverlening en dat deze een afwijzing van klagers
verlofaanvraag rechtvaardigt. Derhalve kan de beslissing van de Staatssecretaris, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgrond zoals bedoeld in artikel 4 onder d van de Regeling tijdelijk verlaten van de
inrichting, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M. Boone en mr. R.S.T. van Rossem-Broos, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.S. Dwarka, secretaris, op 1 juli 2014

secretaris voorzitter

Naar boven