Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/2182/GA, 14 augustus 2014, beroep
Uitspraakdatum:14-08-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/2182/GA

betreft: [klager] datum: 14 augustus 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. B.J. de Pree, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 13 juni 2014 van de beklagcommissie bij de locatie De Schie te Rotterdam

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft de directeur van de locatie De Schie in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman, mr. B.J. de Pree, om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft – zo leidt de beroepscommissie af uit het klaag- en beroepschrift – de beslissing tot intrekking van het eerder aan klager toegekende tweede extra bezoek zonder toezicht (hierna: BZT).

De beklagcommissie heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt – voor zover van belang, en kort samengevat – toegelicht. Het oordeel van de beklagcommissie dat het beklag is gericht tegen een algemene regel is onjuist. De
directeur heeft klager eerder een tweede extra BZT toegekend. Deze toekenning had een individueel karakter. De stelling van de directeur dat op 6 januari 2014, bij het ingaan van het nieuwe dagprogramma, is besloten dat alle levenslanggestraften drie
keer per twee maanden BZT kunnen ontvangen, kan het oordeel dat de klacht betrekking heeft op een algemene regel niet rechtvaardigen. Immers, deze regel heeft al een individueel en bijzonder karakter, omdat deze alleen geldt voor de twee
levenslanggestraften, onder wie klager, die in de locatie De Schie verblijven. Klager moet aldus ontvankelijk worden verklaard in zijn beklag en zijn beklag moet gegrond worden verklaard, nu de beslissing tot intrekking van klagers extra BZT in het
geheel niet is gemotiveerd en evenmin op schrift is gesteld.

De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, als volgt – voor zover van belang, en kort samengevat – toegelicht. Tot 1 januari 2014 kregen gedetineerden één keer per maand BZT. Daarnaast konden zij één keer per twee
maanden een extra BZT ontvangen. Met de invoering van het nieuwe dagprogramma op 6 januari 2014 is het extra BZT komen te vervallen. Alleen voor de drie levenslanggestraften in de inrichting is een uitzondering gemaakt, in die zin dat zij het extra BZT
behielden. Dit beleid wordt eenduidig toegepast. Aan klager was op 27 augustus 2013 nog een tweede extra BZT toegekend. Het afdelingshoofd heeft in januari 2014 aan klager meegedeeld dat dit tweede extra BZT is komen te vervallen. Dat deze beslissing
niet op schrift is gesteld en is gemotiveerd, is logisch, omdat wekelijks vele verzoeken van gedetineerden passeren. De toekenning van een extra faciliteit alsmede de latere intrekking daarvan geschiedt altijd mondeling en door tussenkomst van het
afdelingshoofd. Klager heeft vier maanden gebruik kunnen maken van het tweede extra BZT en de directeur heeft in alle redelijkheid kunnen beslissen dit weer in te trekken.

3. De beoordeling
De beroepscommissie leidt uit het klaag- en beroepschrift af dat klagers klacht is gericht tegen de beslissing tot intrekking van het eerder aan klager toegekende tweede extra BZT. Dit betreft een door of namens de directeur jegens klager genomen
beslissing waartegen op grond van artikel 60, eerste lid, van de Pbw beklag open staat. Gelet hierop zal het beroep gegrond worden verklaard, de uitspraak van de beklagcommissie worden vernietigd en klager alsnog ontvankelijk worden verklaard in zijn
beklag.

Op 27 augustus 2013 heeft de directeur klagers verzoek om een tweede extra BZT ingewilligd, omdat klager en zijn partner een kinderwens hadden, maar zijn partner na een lange periode nog niet zwanger was. Op 7 januari 2014 kreeg klager van het
afdelingshoofd te horen dat dit tweede extra BZT weer was ingetrokken.

De beroepscommissie is van oordeel dat in redelijkheid van de directeur kan worden verlangd dat hij voorafgaande aan een beslissing als de onderhavige een gemotiveerde, kenbare en achteraf toetsbare – dus schriftelijke – belangenafweging maakt. Bij
gebreke daarvan, is de bestreden beslissing onvoldoende gemotiveerd en dient deze als kennelijk onredelijk te worden aangemerkt. Om deze reden zal de beroepscommissie het beklag alsnog gegrond verklaren. Voorts zal zij de bestreden beslissing van de
directeur vernietigen en de directeur opdragen met inachtneming van deze uitspraak een nieuwe schriftelijke en gemotiveerde beslissing te nemen binnen een termijn van twee weken na ontvangst van deze uitspraak.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie, verklaart klager alsnog ontvankelijk in zijn beklag en verklaart dit beklag gegrond. Zij vernietigt de beslissing waarover is geklaagd en draagt de
directeur op met inachtneming van haar uitspraak een nieuwe beslissing te nemen binnen een termijn van twee weken na ontvangst van deze uitspraak.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.A.M. de Wit, voorzitter, mr. M.A.G. Rutten en mr. M.M. van der Nat, leden, in tegenwoordigheid van
mr. F.A. Groeneveld, secretaris, op 14 augustus 2014

secretaris voorzitter

Naar boven