Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/1047/SGA, 1 april 2014, schorsing
Uitspraakdatum:01-04-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer : 14/1047/SGA
Betreft : [klager] datum: 1 april 2014

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift van

[...], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de locatie Westlinge te Heerhugowaard.

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde locatie van 13 maart 2014, om negen uur te korten op het regimair verlof van
verzoeker van 19 april 2014.

De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het klaagschrift van 20 maart 2014 alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 28 maart 2014.

1. De beoordeling
De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en
beslist.
Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de
(verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat het geval.

Verzoeker heeft de directeur verzocht om de inrichting te mogen verlaten teneinde aanwezig te kunnen zijn bij de behandeling van een klaagschrift ex artikel 552a van het wetboek van Strafvordering (Sv), in welke zaak verzoeker belanghebbende was. Van
de
indiening van dit klaagschrift is verzoeker kennis gegeven met gelijktijdige toezending van een afschrift van het klaagschrift en zijn hem de datum en tijdstip van behandeling meegedeeld. De kennisgeving vermeldt ook “U mag deze brief als oproep voor
de
behandeling beschouwen als u erbij aanwezig wenst te zijn.” Het betrof, naar ook blijkt uit een door de behandelend rechter op de kennisgeving ex artikel 552a, lid 5 Sv gestelde aantekening, een verzoek tot teruggave van in de strafzaak van verzoeker
inbeslaggenomen auto’s. De directeur heeft het verzoek om de behandeling van de beklagzaak te mogen bijwonen, ingewilligd maar gelijktijdig bepaald dat de uren die verzoeker de inrichting zou verlaten met het oog op voornoemde behandeling, zullen
worden
verrekend met verzoekers regimesgebonden verlof. De directeur heeft daarbij, na navraag te hebben gedaan bij de rechtbank, geoordeeld dat de aanwezigheid van verzoeker bij de behandeling van het klaagschrift niet noodzakelijk was nu geen sprake was van
een dagvaarding, verzoeker zich ter zitting kon doen vertegenwoordigen en dat hij naar de uitkomst van de behandeling kon informeren.

Op grond van de stukken gaat de voorzitter er van uit dat de directeur, gelet op het bepaalde in artikel 21, lid 2 regeling tijdelijk verlaten van de inrichting aan verzoeker geen incidenteel verlof kon verlenen nu verzoeker binnen een maand na de
datum
dat hij de behandeling van het klaagschrift wilde bijwonen regimesgebonden verlof kon genieten en dat de directeur de aanvraag van verzoeker om de behandeling van het klaagschrift te mogen bijwonen, heeft gehonoreerd door het regimesgebonden verlof van
verzoeker gedeeltelijk te verschuiven.
Naar het oordeel van de voorzitter moet het verzoek van verzoeker worden opgevat als een verzoek om de inrichting tijdelijk te mogen verlaten als bedoeld in artikel 26 Pbw. Artikel 26, lid 4 aanhef en sub c Pbw bepaalt dat de gedetineerde in de
gelegenheid wordt gesteld de inrichting te verlaten teneinde een gerechtelijke procedure bij te wonen indien de gedetineerde bij het bijwonen van de procedure een aanmerkelijk belang heeft en tegen het verlaten van de inrichting hiertoe geen overwegend
bezwaar bestaat. De overwegingen van de directeur dat verzoeker niet perse aanwezig hoefde te zijn bij de behandeling van het klaagschrift, zich kon doen vertegenwoordigen, de uitkomst van de behandeling later zou kunnen vernemen en er geen sprake was
van een dagvaarding, zijn naar het voorlopig oordeel van de voorzitter zonder dat daar iets bij komt onvoldoende om te kunnen oordelen dat geen sprake was van een aanmerkelijk belang aan de zijde van verzoeker. Van overwegende bezwaren tegen het
verlaten van de inrichting is niet gebleken (verzoeker geniet normaal verlof). Daarom acht de voorzitter de beslissing van de directeur niet redelijk en niet billijk en komt diens beslissing voor schorsing in aanmerking.

2. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de beslissing van de directeur met onmiddellijke ingang tot het moment dat de beklagcommissie op onderhavig beklag zal hebben beslist.

Aldus gedaan door mr. A. van Waarden, voorzitter, in tegenwoordigheid van B.A. Bogaars, secretaris, op 1 april 2014.

secretaris voorzitter

Naar boven