Nummer : 14/96/SGA
Betreft : [verzoeker] datum: 21 januari 2014
De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift, ingediend door mr. D. Nieuwenhuis, namens
[verzoeker], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Nieuwegein.
Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde inrichting van 10 januari 2014, inhoudende – voor zover hier van belang – de
oplegging van een disciplinaire straf van drie dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, met verwijdering van de televisie, alsmede het niet meer toestaan van het uitzonderlijk verlof voor de bruiloft van verzoekers broer. Een en
ander omdat verzoeker bij een urinecontrole positief is getest op het gebruik van cannabinoide. Namens verzoeker wordt alleen schorsing gevraagd van de beslissing van de directeur om het uitzonderlijk verlof voor de bruiloft van verzoekers broer niet
meer toe te staan.
De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het klaagschrift van 17 januari 2013 (lees: 17 januari 2014) alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 20 januari 2014.
1. De beoordeling
De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en
beslist.
Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de
(verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat het geval voor zover de disciplinaire straf inhoudt het niet meer toestaan van het uitzonderlijk verlof voor de bruiloft van verzoekers broer. De voorzitter
begrijpt uit de door de directeur verstrekte inlichtingen dat verzoeker een regulier algemeen verlof heeft aangevraagd en dat verzoeker tijdens dit verlof dan de mogelijkheid heeft om de bruiloft van zijn broer bij te wonen. Het uitzonderlijke van dit
verlof ziet op de omstandigheid dat verzoeker eventueel toestemming zou krijgen om de verlofdatum drie weken te mogen verzetten. Gelet op vorenstaande verstaat de voorzitter dat de beslissing van de directeur inhoudt weigering dan wel intrekking van
regulier algemeen verlof.
Op grond van artikel 51, aanhef en onder d van de Pbw kan de directeur onder meer de volgende disciplinaire straf opleggen: weigering, intrekking of beperking van het eerstvolgende verlof. De minister heeft blijkens de Memorie van Toelichting (TK
24263,
nr. 3, paragraaf 18 onder b) de weigering, intrekking of beperking van het verlof uitdrukkelijk beperkt tot het eerstvolgende verlof. Nu uit de bestreden beslissing niet blijkt dat de weigering dan wel intrekking van het regulier algemeen verlof het
eerstvolgende verlof betreft, is de beslissing van de directeur in zoverre in strijd met het hiervoor genoemde wettelijk voorschrift van artikel 51 van de Pbw. Het verzoek zal in zoverre worden toegewezen.
2. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de beslissing van de directeur, voor zover het de weigering dan wel intrekking van regulier algemeen verlof betreft, met onmiddellijke ingang tot het moment dat de beklagcommissie zal hebben beslist op het
onderliggende beklag.
Aldus gedaan door mr. R.W. van Zuijlen, voorzitter, in tegenwoordigheid van B.A. Bogaars, secretaris, op 21 januari 2014.
secretaris voorzitter