Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/0371/GA, 27 juni 2014, beroep
Uitspraakdatum:27-06-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/371/GA

betreft: [klager] datum: 4 juni 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 6 februari 2014 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Lelystad,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 9 mei 2014, gehouden in de p.i. Amsterdam Over-Amstel, zijn klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. L Baroud, en de plaatsvervangend vestigingsdirecteur bij de p.i. Lelystad, [...], gehoord.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de wijze waarop klager is behandeld door het Interne Bijstandsteam (IBT) tijdens een spitactie op 29 oktober 2013 rond 06.15 uur in de ochtend.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Tijdens een spitactie op 29 oktober 2013 is klager vroeg in de ochtend door het IBT gewekt. Hij was die avond laat
naar bed gegaan, omdat hij de volgende ochtend niet hoefde te werken. Klager was diep in slaap en voordat hij wist wat er aan de hand was, werd er op zijn bed gesprongen. Zijn handen werden naar achter getrokken, hij werd geboeid en de handboeien
werden
hard tegen zijn pols gedraaid. Zijn pols werd verdraaid en geschaafd. Klager hoorde mensen in het Engels tegen hem praten. Hij wist niet wie dit waren. Hij heeft nooit geweten van het bestaan van een IBT. Het IBT heeft zich ook niet kenbaar gemaakt.
Volgens klager is hij mishandeld door het IBT. Als klager al iets heeft gezegd dan was dit onbewust, aangezien hij nog sliep. Hij is door het voorval heel angstig geworden en hij slaapt tegenwoordig slecht. Hij is mentaal beschadigd. Klager vindt dat
er
geen rekening mee is gehouden dat hij 57 is, hartpatiënt is en zich altijd netjes heeft gedragen. Hem had de gelegenheid geboden moeten worden wakker te worden. Hij heeft anderhalve dag in de afzonderingscel verbleven en hij vindt dit, gelet op de
omstandigheden, te lang. Ook is de beslissing van de directeur tot plaatsing in afzondering niet schriftelijk vastgelegd. Er is sprake van strijd met artikel 3 van het EVRM.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Aangezien het vermoeden bestond dat er veel contrabande in de inrichting aanwezig was, is een spitactie gehouden.
Tientallen gedetineerden zijn op dezelfde wijze gecontroleerd. Een spitactie wordt nooit van te voren aangekondigd ten einde het effect zo groot mogelijk te laten zijn. Klager heeft, al dan niet tijdens zijn slaap, dingen geroepen en hij wilde niet
meewerken. Op dat moment wist het IBT niet wat klager zou gaan doen. Als gevolg van klagers gedrag is hij geboeid naar de afzonderingscel afgevoerd. Bij de rapportafhandeling om 17:00 uur die dag heeft klager zijn kant van het verhaal verteld. De
directeur vond klager best dreigend overkomen, maar hij wist niet goed hoe hij klagers gedrag moest interpreteren. Hij heeft daarom navraag gedaan naar klager bij het personeel. Klager is de volgende dag uit de strafcel gehaald. Bovendien klaagt klager
niet over de opgelegde straf, maar over de wijze waarop hij door het IBT is behandeld. Volgens de directeur was sprake van een ongelukkige samenloop van omstandigheden. De directeur betreurt het dat klager zoveel last van het hele gebeuren heeft gehad,
maar dat betekent niet dat hij iets fout heeft gedaan. De beslissing tot oplegging van de disciplinaire straf is schriftelijk vastgelegd. De directeur zal de beslissing nasturen.

3. De beoordeling
Hetgeen door en namens klager is aangevoerd met betrekking tot de wijze waarop hij door het IBT is behandeld, kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet leiden tot een andere beslissing dan die van de beklagcommissie. Het voorgaande leidt ertoe
dat klagers beroep op artikel 3 van het EVRM niet kan slagen. Het beroep zal in zoverre ongegrond worden verklaard en de uitspraak van de beklagcommissie zal worden bevestigd.

Voor zover klager heeft aangevoerd dat zijn beklag ook moest worden opgevat als gericht tegen zijn plaatsing in de afzonderingscel, overweegt de beroepscommissie als volgt. Uit de door de directeur overgelegde schriftelijke mededeling blijkt dat aan
klager als gevolg van zijn reactie op de spitactie met ingang van 29 oktober 2013 een disciplinaire straf van drie dagen opsluiting in een strafcel is opgelegd, waarvan twee dagen voorwaardelijk. Klager is 29 oktober 2013 ’s morgens vroeg – althans zo
begrijpt de beroepscommissie – op grond van artikel 24, vierde lid jo. Artikel 23, eerste lid onder a, van de Pbw (in het kader van een zogenaamd bewaardersarrest) in de afzonderingscel geplaatst. Vervolgens is hij op 29 oktober 2013 om 17:00 uur door
de directeur gehoord, waarna voornoemde disciplinaire straf is opgelegd. Ook is klager op 30 oktober 2013 om 12.15 uur gehoord. Vervolgens is hij in het begin van de middag teruggeplaatst naar een reguliere cel. Uit de schriftelijke mededeling volgt
dat
klager de bewuste ochtend op zijn bed is blijven liggen en tegen de medewerkers heeft verteld dat degene die hem aan zou raken, problemen zou krijgen en dat hij de boel zou verbouwen. Ook bij zijn plaatsing in de afzonderingscel heeft klager zijn
medewerking geweigerd en heeft hij zich verbaal agressief gedragen naar het personeel. De beroepscommissie acht voldoende aannemelijk dat klager zich op genoemde wijze heeft gedragen en gelet daarop is de beroepscommissie van oordeel dat de directeur
in
redelijkheid heeft kunnen beslissen tot oplegging van een disciplinaire straf van drie dagen, waarvan twee dagen voorwaardelijk. De beroepscommissie is van oordeel dat uit de duur van de opgelegde straf blijkt dat rekening is gehouden met klagers
persoonlijke omstandigheden en zij acht de duur van de opgelegde straf dan ook niet disproportioneel. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.T. Bol en mr. M.M. Boone, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 4 juni 2014

secretaris voorzitter

Naar boven