Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/2345/GV, 17 juli 2014, beroep
Uitspraakdatum:17-07-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/2345/GV

betreft: [klager] datum: 17 juli 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 1 juli 2014 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.

2. De standpunten
Klager heeft het beroep als volgt toegelicht.
Tijdens de strafprocedure was klager niet ongewenst verklaard. De rechter heeft een gevangenisstraf opgelegd van vier en een half jaar en ging er, met de toepassing van de v.i.-regeling, vanuit dat klager dan feitelijk drie jaar een gevangenisstraf
moest ondergaan. Klager is na vier en een half jaar pas ongewenst verklaard. Klager is ervan overtuigd dat de rechter zonder toepassing van de v.i.-regeling een kortere straf had opgelegd. Klager is naar Nederland teruggekomen om zijn zoon te zien.
Zijn
zoon staat onder toezicht van Jeugdzorg en verblijft bij zijn moeder. Zijn zoon heeft aangegeven dat hij niet langer bij zijn moeder mocht/kon blijven. Dit vormde reden om zijn zoon op te zoeken. Jeugdzorg heeft aangifte gedaan van vermissing van een
kind en ontvoering. Klager heeft hiervoor een gevangenisstraf opgelegd gekregen wegens ontneming van het gezag. Klager is drie dagen in Nederland geweest en had zijn zoon al vier jaar niet gezien. Klager was niet bekend met het feit dat hij niet in
Nederland mocht verblijven en dat hij dan ook de resterende gevangenisstraf zou moeten uitzitten. Klager wil weer gebruik maken van strafonderbreking en weet dat hij dan niet mag terugkeren naar Nederland. Klager kan het beroep eventueel mondeling
toelichten.

Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Klager heeft tijdens zijn vorige detentie verzocht om strafonderbreking op grond van artikel 40a van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) en daarop is positief beslist met de voorwaarde dat klager niet naar Nederland
terugkeert. De strafonderbreking is toen ingegaan op 23 december 2012.
Klager is tegen alle afspraken in teruggekeerd naar Nederland en heeft opnieuw een delict gepleegd waarvoor hij is veroordeeld. Het huidige beroep betreft een afwijzing van een nieuw verzoek om strafonderbreking te verlenen. Dit verzoek is afgewezen
omdat klager eerder strafonderbreking is verleend en hij toch terug is gekomen naar Nederland en daar zelfs een nieuw delict heeft gepleegd. Het gebrek aan vertrouwen heeft bij de afwijzing een bepalende rol gespeeld. Bovendien weet klager wat een
ongewenstverklaring inhoudt.

Op klagers verzoek zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De officier van justitie bij het arrondissementsparket te Den Bosch heeft aangegeven dat klager al eerder is uitgezet en in korte tijd weer is terug gekeerd naar Nederland. De verwachting is dat klager bij uitzetting wederom op korte termijn zal
terugkeren. De ex-vrouw en kinderen verblijven in Nederland. Klager dient eerst zijn straf uit te zitten voordat hij wordt uitgezet. Het advies is daarom negatief.
De directeur van de penitentiarie inrichting Ter Apel heeft eveneens negatief geadviseerd en aangegeven dat er nog een schadevergoedingsmaatregel is van € 3.958,00.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van vier en een half jaar, wegens – onder meer – het feit dat hij zich in Nederland heeft begeven terwijl hij ongewenst vreemdeling is (overtreding van artikel 197 van het Wetboek van Strafrecht). De einddatum van
de
detentie valt op of omstreeks 4 juni 2015. Aansluitend dient hij eventueel een subsidiaire hechtenis van 36 dagen te ondergaan wegens een schadevergoedingsmaatregel.

Op grond van artikel 1, onder q, van de Regeling wordt onder strafonderbreking verstaan de opschorting van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf. In artikel 40a, lid 1, van de Regeling is bepaald dat aan de vreemdeling die geen rechtmatig verblijf
heeft in Nederland in de zin van artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000, strafonderbreking kan worden verleend voor onbepaalde tijd. In lid 3 van voornoemd artikel staat dat strafonderbreking ingaat op het moment dat de vreemdeling Nederland
daadwerkelijk heeft verlaten. Aan de strafonderbreking wordt de voorwaarde verbonden dat de vreemdeling niet naar Nederland terugkeert.

Op 18 september 2012 is reeds eerder positief beslist op een verzoek van klager om strafonderbreking. In die beslissing is de voorwaarde opgenomen dat klager niet naar Nederland terugkeert. Indien deze voorwaarde niet wordt nageleefd, wordt de detentie
hervat. De beroepscommissie oordeelt dat – nu aan klager reeds eerder strafonderbreking is verleend en hij desondanks toch is teruggekeerd naar Nederland – de afwijzende beslissing van de Staatssecretaris niet als onredelijk of onbillijk kan worden
aangemerkt. Het beroep wordt dan ook ongegrond verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. R.S.T. van Rossem-Broos en mr. G.L.M. Urbanus, leden, in tegenwoordigheid van
mr. S.S. Dwarka, secretaris, op 17 juli 2014

secretaris voorzitter

Naar boven