Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/1607/TA, 4 augustus 2014, beroep
Uitspraakdatum:04-08-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/1607/TA

betreft: [klager] datum: 4 augustus 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

het hoofd van FPC Dr. S. van Mesdag te Groningen, verder te noemen de inrichting,

gericht tegen de uitspraak van 1 mei 2014 van de beklagcommissie bij de inrichting, waarbij aan [...], verder te noemen klager, een tegemoetkoming is toegekend,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft klager alsmede zijn raadsvrouw mr. A.L. Louwerse in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en het hoofd van de inrichting om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
Het beroep ziet op de door de beklagcommissie toegekende tegemoetkoming van €130,= vanwege de formele en materiële gegrondverklaring van klagers beklag betreffende de beslissingen van het hoofd van de inrichting van 23 september en 7 oktober 2013,
inhoudende de voortzetting van klagers dwangmedicatie (b-dwangbehandeling), op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van het hoofd van de inrichting en klager
Het hoofd van de inrichting heeft zijn beroep als volgt toegelicht.
Aan klager dient geen tegemoetkoming te worden toegekend, want er is geen sprake geweest van schending van het recht op onaantastbaarheid van het lichaam of schending van enig ander recht, omdat klager het eens was met de (wijze van) toediening van de
medicatie. Indien de rechtsgevolgen van een vernietigde beslissing niet meer ongedaan te maken zijn, kan in daarvoor in aanmerking komende gevallen een tegemoetkoming worden vastgesteld voor het door betrokkene ondervonden ongemak. In dit geval heeft
klager geen ongemak ondervonden, want hij heeft zelf gezegd de medicatie op vrijwillige basis te willen nemen. Omdat geen sprake is geweest van een dwangbehandeling als bedoeld in artikel 16b onder b Bvt dient klager ook niet voor de schending van de
hoor- en mededelingsplicht een tegemoetkoming te ontvangen.

Namens klager is daarop als volgt gereageerd.
Klager heeft nooit de kans gekregen zijn medicatie vrijwillig in te nemen. Het feit dat de medicatie-inname door de inrichting dwangbehandeling wordt genoemd, heeft wel degelijk rechtsgevolgen voor klager. Het predicaat dwangbehandeling staat in zijn
wettelijke aantekeningen en verlengingsadvies, en het wordt door onafhankelijke deskundigen meegenomen. Er is dus wel degelijk ondervonden ongemak.
Voorts dient de inrichting in het geval dat een dwangbehandeling wordt opgestart te voldoen aan de wettelijke vereisten, zoals de hoor- en mededelingsplicht. Klager is van mening dat aan hem € 140,= dient te worden toegekend. Naast de inhoudelijke
gegronde klachten (€ 100,=) is klager tweemaal niet gehoord (ad € 20,=) en eenmaal is de maatregel niet uitgereikt (ad € 10,=). De beklagcommissie heeft vastgesteld dat het plan tot verbetering (artikel 34a, eerste lid, Rvt) niet aan de stukken is
toegevoegd. Ook dit betreft een formeel gebrek en klager wenst ook hiervoor een compensatie van € 10,=.

3. De beoordeling
Indien de rechtsgevolgen van de vernietigde beslissing niet meer ongedaan kunnen worden gemaakt, kan aan klager op grond van art 68 lid 4 jo. art 66 lid 7 van de Bvt een tegemoetkoming worden toegekend.

Met de beklagcommissie is de beroepscommissie van oordeel dat nu door de inrichting is gekozen voor een b-dwangbehandeling de inrichting behoort te voldoen aan de daaraan gestelde wettelijke vereisten, zoals de hoor- en mededelingsplicht en dat klager
voor de vastgestelde formele gebreken een tegemoetkoming toekomt van € 30,=.

De beroepscommissie kan zich eveneens vinden in de toekenning van € 50,= per keer dat klager dwangbehandeling heeft moeten ondergaan. De beslissing van de beklagcommissie van 4 maart 2014 over de toediening van medicatie aan klager is immers voor geen
andere uitleg vatbaar dan dat destijds sprake was van dwangbehandeling en niet van vrijwillige inname van medicatie door klager, terwijl door de inrichting tegen die beslissing van de beklagcommissie geen beroep is ingesteld. De thans in beroep door de
inrichting betrokken stelling dat wél sprake was van vrijwillige medicatie-inname, kan dan ook niet worden gevolgd.

Namens klager is aangevoerd dat nog een extra tegemoetkoming van € 10,= dient te worden toegekend vanwege het ontbreken van het plan van verbetering, conform de uitspraak van de beklagcommissie. Dit “verzuim” heeft de beklagcommissie echter niet
meegenomen bij de toekenning van de tegemoetkoming en klager heeft geen beroep ingesteld tegen de uitspraak van de beklagcommissie op het beklag, zodat de beroepscommissie daarover geen oordeel kan geven.

Gezien het voorgaande is de beroepscommissie van oordeel dat het beroep ongegrond is.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A.M van Woensel, voorzitter, drs. W.A.Th. Bos en mr. J.M.L. Niederer, in tegenwoordigheid van mr. S.A.H. de Bruin, secretaris, op 4 augustus 2014.

secretaris voorzitter

Naar boven