Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/1719/GM, 4 augustus 2014, beroep
Uitspraakdatum:04-08-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/1719/GM

betreft: [klager] datum: 4 augustus 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de penitentiaire inrichting (p.i.) Esserheem te Veenhuizen,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 15 mei 2014 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Veiligheid en Justitie.

Ter zitting van de beroepscommissie van 28 juli 2014, gehouden in de p.i. Amsterdam Over-Amstel, is klager gehoord. De raadsman van klager, mr. M.G. Doornbos, heeft schriftelijk bericht verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen. Op 24 juli 2014 is
een nadere toelichting op het beroep ontvangen. De inrichtingsarts heeft schriftelijk laten weten eveneens verhinderd te zijn. Op 25 juli 2014 zijn nadere stukken van de inrichtingsarts ontvangen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur van 8 april 2014, betreft het traag handelen van de medische dienst door het steeds maar uitstellen van de behandeling voor klagers hepatitis C-type 3.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Door en namens klager is de klacht als volgt toegelicht. Klager heeft een ernstige leverziekte. In december 2013 werd klager medegedeeld dat hij in aanmerking zou komen voor een behandeling, maar deze wordt alsmaar uitgesteld met alle mogelijke
gevolgen
van dien. Klager voelt zich lichamelijk heel slecht. Voor zijn detentie had hij een leverwaarde van 126. Een eerdere klacht van klager is ten onrechte als ingetrokken beschouwd. Klager is op 7 april 2014 bij de internist geweest. De behandeling zou in
mei 2014 kunnen starten, maar de medische dienst is vergeten het vervoer te regelen. Klager heeft veel pijn en nog steeds is de behandeling niet gestart. Klager had buiten de inrichting een drankprobleem. Binnen de inrichting is alles optimaal. Klager
ontkent psychische problemen te hebben. Klager heeft op 16 juni 2014 de internist van het UMCG gesproken over de behandeling. Zij liet klager een brief zien waaruit zou blijken van psychische klachten uit 2006 en stelde voor dat klager met een
psychiater zou praten. Het gesprek moet nog steeds plaatsvinden. Klager ontkent dat hij bloedafname heeft geweigerd.

De inrichtingsarts heeft het volgende standpunt ingenomen. Klager is verwezen naar een internist in verband met een mogelijke hepatitis C behandeling. Voor een behandeling dient tevens beoordeeld te worden of de behandeling psychisch verantwoord is.
Klager wilde in eerste instantie dit niet, ook niet toen de internist wees op de psychose die klager ooit zou hebben gehad. Klager ontkende dit. Uiteindelijk is klager akkoord gegaan en zou er een psychiatrisch consult volgen. Klager werd uitgenodigd
voor een psychiatrisch consult, maar weigerde. Op 30 juni 2014 heeft de internist gebeld met de mededeling dat, gelet op de gevonden afwijkingen, geadviseerd wordt de behandeling (nog) niet te beginnen. Wel adviseert de internist om de leverwaarden
door
middel van bloedafnames te blijven controleren. Klager is daarvoor driemaal opgeroepen, maar niet verschenen.

3. De beoordeling
Op grond van de stukken, waaronder het medisch dossier, en het verhandelde ter zitting, is de beroepscommissie van oordeel dat het handelen van de inrichtingsarts niet kan worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. De
beroepscommissie is niet gebleken dat het opgetreden uitstel van de behandeling een gevaar oplevert voor klager. Alvorens gestart kan worden met een behandeling voor hepatitis C zal vanwege de zwaarte en duur van de behandeling duidelijk moeten zijn
dat
er geen psychische of andere problemen zoals een drankprobleem zijn die de behandeling kunnen belemmeren. Klager wordt door middel van bloedonderzoek blijvend gemonitord. Tevens lijkt op grond van de stukken te moeten worden geconcludeerd dat de
oorzaak
voor de vertraging niet of niet alleen bij de medische dienst ligt, hoewel het contact tussen de medische dienst en de behandelaar naar de indruk van de beroepscommissie beter had gekund. Dat vergeten zou zijn om vervoer te regelen is niet komen vast
te
staan. Klager is na zijn binnenkomst in de inrichting op 18 december 2013 op 8 januari 2014 verwezen naar de internist voor een behandeling. De medische dienst heeft derhalve vanaf klagers binnenkomst zijn klachten serieus genomen. Het beroep zal
derhalve ongegrond worden verklaard.
Ten overvloede merkt de beroepscommissie op dat zij niet kan oordelen over de vraag of een eerdere klacht op 20 januari 2014 al dan niet ten onrechte als ingetrokken is beschouwd, nu dit een feitelijke handeling betreft.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. S.B. de Pauw Gerlings-Döhrn, voorzitter, prof. dr. W.J. Schudel en J.G.J. de Boer, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Kokee, secretaris, op 4 augustus 2014

secretaris voorzitter

Naar boven