nummer: 14/1987/GM
betreft: [klager] datum: 4 augustus 2014
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught,
alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 3 juni 2014 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Veiligheid en Justitie.
Klager, zijn raadsman, mr. A.S. van der Biezen, en de inrichtingsarts bij de p.i. Vught zijn uitgenodigd om ter zitting van de beroepscommissie van 28 juli 2014, gehouden in de p.i. Amsterdam Over-Amstel te worden gehoord. Klager is op behoorlijke
wijze
opgeroepen, maar waarschijnlijk in verband met een uitlevering niet in staat om te verschijnen. Klagers raadsman is zonder bericht van verhindering niet ter zitting verschenen. De inrichtingsarts verbonden aan de p.i. Vught heeft schriftelijk laten
weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur van 3 mei en 6 juni 2014, betreft het niet tijdig insturen van klager naar de orthopeed voor een operatie aan klagers knie.
2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Klager heeft zijn klacht als volgt toegelicht. Klager heeft zes weken moeten wachten voordat er foto’s van zijn knie zijn gemaakt. De medische dienst laat het op z’n beloop, waardoor klager voor zijn uitlevering naar Engeland niet meer aan zijn knie
geopereerd kan worden. De fysiotherapeut had al na zes dagen na de blessure vastgesteld dat klagers meniscus was gescheurd. De medische dienst heeft niets gedaan om de blessure te verhelpen. Men heeft bewust gewacht op klagers uitlevering. Klager stelt
de p.i. Vught aansprakelijk voor het letsel als gevolg van onvoldoende medische zorg.
De inrichtingsarts heeft het volgende standpunt ingenomen. Nadat klager op 16 april 2014 zijn knie had verdraaid, is hij op 18 april 2014 op het spreekuur van de inrichtingsarts gezien. De diagnose was ‘distorsie R knie’. Klager is symptomatisch
behandeld met een ontstekingsremmende pijnstiller (diclofenac). Aan klager is een kruk voorgeschreven en er is een controle-afspraak gemaakt. Op 23 april 2014 waren de klachten minder en ging het lopen beter. Het onderzoek is herhaald en vanwege een
verdenking van meniscusletsel is klager verwezen naar fysiotherapie. Op 30 april 2014 is klager op verzoek van de fysiotherapeut teruggezien op het spreekuur. Klager is vervolgens verwezen naar de orthopedisch chirurg. Ook hij vermoedde een
meniscusletsel en sprak een MRI af ter verdere diagnostiek. De afspraak hiervoor op 19 juni 2014 is geannuleerd in verband met klagers uitlevering. Klager is toestemming gegeven zijn eigen knie-brace in te voeren, hoewel strikt genomen hier geen
indicatie voor bestaat. Het gevoerde beleid past volledig binnen de NHG-standaard Traumatische knieproblemen. Voor het door de orthopedisch chirurg gevoerde beleid kan de inrichtingsarts niet aangesproken worden.
3. De beoordeling
De beroepscommissie is van oordeel dat het handelen van de inrichtingsarts niet kan worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. De beroepscommissie neemt hierbij in aanmerking dat de inrichtingsarts klager niet langzamer
heeft behandeld dan in de vrije maatschappij zou zijn gebeurd. Niet gebleken is dat sprake is van een dermate acuut trauma dat een snellere reactie in de rede lag. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. S.B. de Pauw Gerlings-Döhrn, voorzitter, prof. dr. W.J. Schudel en J.G.J. de Boer, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Kokee, secretaris, op 4 augustus 2014
secretaris voorzitter