Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 00/0915/GA, 29 augustus 2000, beroep
Uitspraakdatum:29-08-2000

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 00/915/GA

betreft: [klager] datum: 29 augustus 2000

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (PBW) heeft kennis genomen van een op 12 mei 2000 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van, en van een op 17 mei 2000ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J. Serrarens, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak d.d. 3 mei 2000 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) "De IJssel" te Krimpen aan den IJssel,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze beschikking is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 5 juli 2000, gehouden in de p.i. "Over-Amstel" te Amsterdam, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. J. Serrarens, alsmede de heren [...] en [...], beiden unit-directeur bijde p.i. "De IJssel".

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft:
a.) het niet mogen invoeren van zijn computer;
b.) het niet krijgen van 60% arbeidsdispensatie voor het volgen van een universitaire studie;
c.) het door de inrichting niet doorsturen van een brief in een gesloten envelop aan zijn elders gedetineerde zoon en
d.) het niet tijdig doorsturen van zijn verlofaanvraag naar de Minister van Justitie (hierna: de Minister).

De beklagcommissie heeft, op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven, het beklag op de onderdelen a.), c.) en d.) ongegrond verklaard en klager niet-ontvankelijk verklaard in onderdeel b.) van zijn beklag.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klagers raadsvrouw heeft overeenkomstig de overgelegde pleitnotitie op de onderscheiden onderdelen van het beklag het volgende aangevoerd:
a.)
Op de lijst van verboden voorwerpen in de p.i. "De IJssel" komt een computer niet voor. Uit de huisregels van de p.i. valt zelfs op te maken dat een computer op cel tot de mogelijkheden behoort. Getoetst moet worden of de weigeringvan de directie noodzakelijk is met het oog op de veiligheid en orde in de inrichting. Volgens klager is dit niet het geval.
Klager acht onjuist of minstens zeer onaannemelijk dat de schijf van de computer niet gecontroleerd zou kunnen worden. Hij heeft vernomen dat controle van hard- en software van computers relatief eenvoudig is. Bovendien heeft dedirectie van de p.i. "De Kantelberg" aan klager jarenlang toegestaan om zijn eigen computer op cel te gebruiken. Kennelijk zijn dus niet alle inrichtingsdirecties van oordeel dat de schijven van computers moeilijk gecontroleerdkunnen worden.
Vanuit het oogpunt van resocialisatie en omdat klager reeds veel tijd en geld geïnvesteerd heeft in zijn studie mag van de directie van "De IJssel" ook verlangd worden dat serieuze moeite wordt gedaan om klager de gelegenheid tebieden de studie waar hij al jarenlang intensief en met goede resultaten mee bezig is, voort te zetten.
Bovendien is bij klager het gerechtvaardigde vertrouwen gewekt dat hij zijn eigen computer zou kunnen gebruiken voor zijn studie. Hij heeft reeds vóór zijn selectie voor de p.i. "De IJssel" aan de selectiefunctionaris schriftelijkgevraagd of hij geplaatst kon worden in een inrichting waar hij zijn eigen computer zou mogen invoeren, omdat hij voor zijn rechtenstudie aan de Open Universiteit cd-roms moet gebruiken. In reactie op deze brief heeft deselectiefunctionaris hem bericht dat hij naar de p.i. "De IJssel" zou worden overgeplaatst en dat hij daar de mogelijkheid zou hebben een computer op cel te gebruiken voor zijn studie. Klager heeft aangenomen dat deselectiefunctionaris bedoelde te zeggen dat klager zijn eigen computer zou mogen invoeren in de p.i. "De IJssel" en dit is ook alleszins begrijpelijk gezien de redactie van klagers brief. Niet gezegd kan worden dat de directie nietkan worden afgerekend op verwachtingen die door de selectiefunctionaris zijn opgewekt. Uit de brief van de selectiefunctionaris blijkt immers duidelijk dat er overleg met de directie van de p.i. "De IJssel" heeft plaatsgevonden enklager is naar aanleiding van dit overleg en zijn brief er niet over bericht dat hij in de p.i. "De IJssel" geen gebruik zou kunnen maken van zijn eigen computer. Als dat zo was geweest had hij ook beslist bezwaar ingediend tegenzijn selectie voor deze inrichting.
b.)
Klager heeft op 5 februari 2000 schriftelijk een verzoek ingediend bij de directeur waarin hij niet alleen vraagt hem toe te staan zijn eigen computer voor studiedoeleinden te mogen gebruiken, maar ook om hem voor 60% van dearbeidstijd dispensatie te verlenen. In de p.i. "De Kantelberg" heeft hij 60% arbeidsdispensatie voor studiedoeleinden gekregen. Klager heeft deze brief van 5 februari 2000 niet overgelegd tijdens de zitting van de beklagcommissie,omdat hij niet verwachtte dat de directie de ontvangst van zijn verzoek om arbeidsdispensatie zou betwisten. De directie heeft niet gereageerd op de brief van 5 februari 2000 en klager heeft daarop op 11 februari 2000 eenrappelbrief geschreven. In deze brief refereert hij aan zijn – een week eerder geschreven – verzoek. Ook daaruit blijkt dat klager, anders dan de beklagcommissie heeft overwogen, wel degelijk schriftelijk heeft verzocht om 60%arbeidsdispensatie.
De directeur heeft ook beslist op het verzoek om arbeidsdispensatie en wel afwijzend. Deze beslissing is mondeling aan klager medegedeeld op 13 februari 2000.
Klager moet volledig deelnemen aan de arbeid, zelfs in de periodes waarin tentamens plaatsvinden. Dit is zeer problematisch voor de voortgang van zijn studie. Hij heeft zich ingeschreven bij de open universiteit als voltijdstudent.Daarbij hoort een substantiële studie- en tentamenlast, maar hij kan de daarbij behorende studie-inspanning op dit moment niet leveren door de weigering van de directie hem in arbeidstijd te laten studeren. Het is klager volstrektonduidelijk waarom hij de gevraagde arbeidsdispensatie niet krijgt. De directie geeft daar ook geen redenen voor op. Een dergelijke ongemotiveerde weigering de gevraagde studiefaciliteiten te verlenen is onredelijk.
c.)
Ondanks de redactie van de artikelen 36 en 37 PBW valt voor klagers standpunt dat hij vrijelijk moet kunnen corresponderen met zijn minderjarige zoon wel iets te zeggen. In het wetsontwerp 26016, het wetsvoorstel Beginselenwetjustitiële jeugdinrichtingen, dat inmiddels bij de Eerste Kamer in behandeling is, wordt in artikel 42, eerste lid, sub k, een bevoorrechte positie aan ouders en voogden toegekend. Aangenomen moet worden dat deze bepaling binnenafzienbare tijd van kracht zal worden, hetgeen ervoor pleit thans reeds op dit artikel te anticiperen.
Het is niet logisch dat de bepalingen van de PBW en de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen ten aanzien van het vrije verkeer tussen ouders en kinderen niet parallel lopen, maar het is niet redelijk om om die reden afwijzendte reageren op klagers wens vertrouwelijk met zijn zoon te corresponderen. Dit geldt temeer daar het wetsvoorstel Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen van later datum is dan het wetsontwerp van de PBW.
Ook artikel 490 juncto artikel 50 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) pleiten ervoor vertrouwelijke correspondentie toe te staan. Klagers zoon zit als verdachte in een strafzaak in voorarrest en heeft daarom op basis vanvoormelde artikelen het recht met zijn ouders vrij verkeer te hebben, dit uiteraard onder de condities die artikel 50 Sv stelt.
d.)
Klagers aanvraag voor incidenteel verlof, die hij op 9 maart 2000 heeft ingediend, is pas op 21 maart 2000 naar de Minister doorgestuurd. Klager heeft ten tijde van de aanvraag aan het bureau sociale dienstverlening duidelijkkenbaar gemaakt dat hij een zeer snelle beslissing op zijn aanvraag wenste. De aanvraag had betrekking op een bezoek van klager aan zijn minderjarige zoon die op dat moment net in bewaring was gesteld en volgens klager in grotepsychische nood verkeerde.
De directie wint direct na ontvangst van het verzoek om verlof alle benodigde inlichtingen en adviezen in. Niet valt echter in te zien waarom met het inwinnen van advies door de directeur ongeveer twee weken tijd gemoeid moestenzijn. Intern is pas op 15 maart 2000 advies ingewonnen bij het gedetineerdenberaad. Het consulteren van de eigen medewerkers had echter al wel veel eerder kunnen plaatsvinden. Bovendien heeft het na 15 maart 2000 nog eens zes dagengeduurd alvorens de aanvraag naar de Minister werd doorgestuurd. In de tussentijd werd weliswaar ook nog advies ingewonnen bij de rechtbank, maar het is de vraag of dat wel noodzakelijk was.
Verder verzet ook het specifieke karakter van de verlofmodaliteit incidenteel verlof zich tegen een dergelijke lange termijn tussen het indienen van de aanvraag en het doorsturen ervan naar de Minister. De ratio van de mogelijkheidvan incidenteel verlof is immers juist dat kan worden ingespeeld op bijzondere, veelal onverwachte gebeurtenissen in de persoonlijke sfeer van gedetineerden. Klager heeft de aanwezigheid van bijzondere omstandigheden die tengrondslag lagen aan zijn aanvraag voor incidenteel verlof en zijn wens dat daarop snel beslist zou worden bij het indienen van de aanvraag kenbaar gemaakt.

Klager heeft hier met betrekking tot de onderdelen a. en b. van het beklag het volgende aan toegevoegd.
a.)
Reeds vóór mijn overplaatsing heb ik duidelijk gevraagd of ik mijn computer op cel mocht houden. Dit blijkt ook uit de brief die ik hierover aan de selectiefunctionaris heb geschreven.
Ik wist niet dat de uitleencomputers van de inrichting ook een cd-rom hebben. Hierover heeft de directeur ook nooit met mij gesproken.
De stelling van de directeur dat niet meer te controleren is wat er in de computer zit als een gedetineerde een eigen computer op cel houdt, betwist ik. Als je op een paar knoppen drukt kun je precies zien wat er in een computerzit. Bovendien heb je bij een leencomputer hetzelfde gevaar dat de elektronica niet te controleren is als bij een eigen computer. Ook zie ik het gevaar van geschreven teksten niet.
b.)
Op 13 februari 2000 heb ik aan de afdeling onderwijs een brief geschreven met het verzoek om 60% arbeidsdispensatie.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt op de onderscheiden onderdelen van het beklag als volgt toegelicht:
a.)
Sinds 1 juli 1999 geldt in de inrichting uit veiligheidsoverwegingen de algemene regel dat geen eigen computers op cel worden toegelaten. Gedetineerden die toen al een eigen computer hadden, hoeven deze niet in te leveren, maargedetineerden die sindsdien nieuw ingekomen zijn, mogen geen eigen computer op cel houden. Het is wel toegestaan om een uitleencomputer van de inrichting, die is uitgerust met cd-rom, op cel te houden.
De brief die de selectiefunctionaris heeft geschreven, is bekend bij de directie.
Klager heeft een brief geschreven aan de onderwijsafdeling voor een computer, maar hij heeft daarna niets meer ondernomen.
Het gevaar van een eigen computer op cel is dat, met name door de voortschrijdende techniek, niet meer te controleren is wat er in de computer zit, zoals bijvoorbeeld telefonie.
b.)
De brief van klager van 5 februari 2000 is bekend bij de directie. Naar aanleiding daarvan is er toen een gesprek met klager gevolgd waarin hem is gezegd dat arbeidsdispensatie niet op deze wijze aangevraagd moet worden, maar datdit via de afdeling onderwijs moet gebeuren. Deze afdeling geeft dan een advies aan de directeur. Klager is destijds doorverwezen naar de afdeling onderwijs en daarom is er geen beslissing genomen op zijn verzoek omarbeidsdispensatie.
Noch de directie noch de afdeling onderwijs kennen de brief van 13 februari 2000 waar klager het over heeft.
c.) Er is gehandeld conform de PBW.
d.) Het detentieberaad vindt eens in de veertien dagen plaats. Er is hier sprake van een beoordelingskwestie. Destijds is door de directie geoordeeld dat het hier geen kwestie betrof van leven en dood, zodat er geen uiterste spoedwas.
3. De beoordeling
De beroepscommissie overweegt met betrekking tot de onderscheiden onderdelen van het beklag als volgt.
a.)
Op grond van artikel 45, eerste lid, PBW kan in de huisregels van de inrichting worden bepaald dat het bezit van bepaalde soorten voorwerpen binnen de inrichting of een bepaalde afdeling daarvan verboden is, indien dit noodzakelijkis in het belang van de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting dan wel de beperking van de aansprakelijkheid van de directeur voor de voorwerpen.
In het tweede lid van artikel 45 PBW wordt bepaald dat de directeur de gedetineerde toestemming kan geven hem toebehorende voorwerpen, waarvan het bezit niet verboden is ingevolge het eerste lid, in zijn verblijfsruimte te plaatsendan wel bij zich te hebben voorzover dit zich verdraagt met het belang van de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting en/of het belang van de directeur terzake zijn aansprakelijkheid voor de voorwerpen.
In de ministeriële Regeling model huisregels penitentiaire inrichtingen d.d. 24 juli 1998, nr. 705050/98/DJI. wordt een en ander nader uitgewerkt in afdeling 4.5.1.. In de praktijk kunnen zich drie situaties voordoen:
a) het voorwerp staat op de lijst van verboden voorwerpen;
b) het voorwerp staat op de lijst van toegestane voorwerpen en
c) het voorwerp staat op geen van beide hiervoor genoemde lijsten.

Ten aanzien van computers geldt dat dit voorwerp niet voorkomt op de in de huisregels van de p.i. "De IJssel" opgenomen lijst van in de inrichting verboden voorwerpen en ook niet op de lijst van toegestane voorwerpen. Een computeris derhalve een voorwerp als hiervoor genoemd onder c.
De beroepscommissie heeft de vraag te beoordelen of de beslissing van de directeur om invoer van klagers computer niet toe te staan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, onredelijk of onbillijk moet worden geacht.
Vaststaat dat ten aanzien van enkele andere gedetineerden (die vallen onder het in de inrichting gevoerde zogenoemde uitsterfbeleid) ook op grond van bijzondere omstandigheden een uitzondering is gemaakt op de geldende, doch niet inde huisregels neergelegde regel dat eigen computers op cel niet zijn toegestaan. In de huisregels is bovendien de mogelijkheid vervat om in bijzondere omstandigheden een computer op cel toe te staan. De beslissing van de directeurklager te weigeren zijn computer op cel te houden, slechts op grond van de (niet in de huisregels neergelegde) regel dat eigen computers op cel niet zijn toegestaan, is daarmee te algemeen en derhalve onvoldoende gemotiveerd. Deberoepscommissie zal de directeur daarom opdragen met inachtneming van haar uitspraak een nieuwe beslissing te nemen.
In dat kader is het volgende van belang.
Voldoende aannemelijk is geworden dat klager de computer ten behoeve van zijn studie nodig heeft. Voorts is aannemelijk geworden dat hij de computer, terwijl hij reeds in detentie verbleef, heeft aangeschaft en vervolgens (vrijwel)voortdurend onder zich heeft gehad, zodat hij valt onder het in de inrichting gevoerde uitsterfbeleid.
Verder moet de brief van de selectiefunctionaris d.d. 3 januari 2000 aan klager gezien worden als een toezegging tot het op cel mogen houden van de eigen computer.
Het beklag zal op dit onderdeel derhalve alsnog gegrond worden verklaard en de directeur zal worden opgedragen met inachtneming van deze uitspraak een nieuwe beslissing te nemen.

b.)
Blijkens de door klager ter zitting overgelegde brief d.d. 5 februari 2000 heeft klager een verzoek gedaan tot het krijgen van 60% arbeidsdispensatie. De directeur heeft verzuimd hierop een beslissing te nemen. Ingevolge artikel 60,tweede lid PBW wordt met een beslissing als bedoeld in het eerste lid van dat artikel gelijkgesteld een verzuim of weigering om te beslissen. Hiertegen kan derhalve eveneens beklag worden ingesteld.
Klager zal dan ook alsnog ontvankelijk worden verklaard in zijn beklag, het beklag zal gegrond worden verklaard en de directeur zal worden opgedragen alsnog een beslissing te nemen.

c.)
Uit onderdeel 15 van de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen komt naar voren dat beperking van contact van het kind met de ouders noodzakelijk kan zijn zonder dat dit directin het belang van de jeugdige is. Artikel 37, onder d van het Internationaal Verdrag inzake de rechten van het kind maakt in algemene zin beperkingen in het contact met familie op grond van uitzonderlijke omstandigheden mogelijk.Volgens de toelichting bij de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen is het op grond hiervan toegestaan het contact met ouders te beperken op gronden van handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting.
Uit het wetsvoorstel van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen volgt dus niet dat er ongecontroleerd gecorrespondeerd mag worden met een jeugdige.
Artikel 42 van voormeld wetsvoorstel doet mede gelet op het voorgaande niet af aan artikel 36 en 37 PBW.
De beroepscommissie acht de beslissing van de directeur niet in strijd met een wettelijk voorschrift en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen niet onredelijk of onbillijk. Het beroep zal op dit onderdeel dan ookongegrond worden verklaard.

d.)
Klagers aanvraag voor incidenteel verlof is door de inrichting twaalf dagen opgehouden alvorens het doorgestuurd is naar de Minister. Er was geen sprake van een acute situatie , hoewel vanuit klagers perspectief een beslissing,althans een advies van de inrichting aan de Minister binnen enkele dagen wel noodzakelijk was. Bovendien lag een andere beslissing dan een afwijzing van de aanvraag, gelet op de omstandigheden van het geval, niet in de rede. Het(negatieve) advies van de inrichting had daarom wellicht sneller naar de Minister gestuurd kunnen worden. Een afwijzing van de aanvraag lag echter zo voor de hand dat niet gezegd kan worden dat klager door de te lange procedure inzijn belangen is geschaad. Het beroep zal derhalve op dit onderdeel ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep betreffende onderdeel a. van het beklag gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie in zoverre en verklaart het beklag betreffende dit onderdeel alsnog gegrond. Zij vernietigt debeslissing van de directeur en draagt de directeur op met inachtneming van haar uitspraak een nieuwe beslissing te nemen.

Zij verklaart het beroep betreffende onderdeel b. van het beklag gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie in zoverre en verklaart het beklag betreffende dit onderdeel alsnog gegrond. Zij draagt de directeur op metinachtneming van haar uitspraak alsnog een beslissing te nemen.

Zij verklaart het beroep op de onderdelen c. en d. van het beklag ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. P.C. Vegter, voorzitter, mr. J.P. Balkema en mr. H.B. Greven, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Vodegel, secretaris, op 29 augustus 2000.

secretaris voorzitter

Naar boven