Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/1154/JZ, 8 augustus 2014, beroep
Uitspraakdatum:08-08-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/1154/JZ

betreft: [klager] datum: 8 augustus 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 29y van de Wet op de Jeugdzorg (Wjz) in verbinding met artikel 74, tweede lid, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen (Bjj) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen
beroepschrift ingediend door mr. M. de Reus, namens

[...], geboren op [1997], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 24 maart 2014 van de klachtencommissie bij de jeugdzorginstelling Stichting Jeugdformat Jutters Combinatie (JJC) te Den Haag, verder te noemen de instelling,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 17 juni 2014 in de justitiële jeugdinrichting De Heuvelrug, locatie Eikenstein te Zeist, is gehoord mr. L. Huigsloot, kantoorgenoot van klagers raadsman , mr. M. de Reus.
Klager, die inmiddels in een pleeggezin verblijft, is op behoorlijke wijze opgeroepen. Hij is niet ter zitting verschenen.
De directeur van voormelde instelling heeft schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van de klacht en de uitspraak van de klachtencommissie
De klacht betreft het moeten volgen van een speciaal programma.

De klachtencommissie heeft de klacht ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is in beroep het tegenover de klachtencommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
In de periode van 19 tot en met 23 maart 2014 is sprake geweest van een aangepast programma. Dit hield onder meer in dat klager op bepaalde momenten op zijn kamer diende te verblijven en dat op die momenten de deur van zijn kamer niet op slot ging.
Ingevolge artikel 29o, eerste lid, Wjz kunnen in het hulpverleningsplan maatregelen worden opgenomen op basis waarvan de minderjarige tegen diens wil in zijn vrijheden kan worden beperkt. In dit artikel staat “kunnen” en dat betekent dat de gegeven
opsomming niet limitatief is. De raadsvrouw verwijst naar de uitspraak van de beroepscommissie van 4 juni 2010, nummer 10/0261/JZ. Klager is in zijn vrijheden beperkt en de omstandigheid dat de deur van klagers kamer gedurende zijn plaatsingen niet is
afgesloten doet daar niet aan af. Het was klager niet toegestaan zijn kamer te verlaten. Voor het kunnen toepassen van een maatregel dient te zijn voldaan aan de gronden genoemd in artikel 29o, derde lid, Wjz.
Het aangepaste programma is opgestart om een gesteld negatief groepsproces te doorbreken, maar dit is geen grond zoals genoemd in artikel 29o, derde lid, Wjz. Plaatsing op kamer stond niet in klagers hulpverleningsplan. Ook was geen sprake van een
noodsituatie, genoemd in artikel 29t Wjz.

De directeur heeft schriftelijk in beroep zijn tegenover de klachtencommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
De behandeldoelen zoals geformuleerd in klagers behandelplan zijn steeds leidend geweest. Er is zo min mogelijk afgeweken van klagers normale dag routine. Aangezien klager moeite heeft om in te zien welk aandeel hij zelf heeft in de atmosfeer van de
groep en met het reflecteren op zijn eigen handelen, omvatte klagers aangepaste programma een schrijfopdracht over dit thema. Het aangepaste programma moet als pedagogisch maatregel beschouwd worden.
Verblijf en behandeling in de gesloten jeugdzorg is een vrijheidsbeperking, nu de jongeren de instelling niet zonder toestemming mogen verlaten. Voor wat betreft het genoemde in artikel 29o, tweede lid, Wjz, geldt daarbij dat het landelijk gangbare
beleid wordt gevolgd qua invulling van de maatregelen. In lijn met het subsidiariteits- en proportionaliteitsbeginsel is daarin één van leidende criteria of de deur op slot gaat (en niet door de jongere zelf van het slot af te halen is). Daaruit volgt
dat sprake is van een pedagogische maatregel wanneer de deur niet op slot gaat. Bij plaatsing in een ruimte met de deur op slot wordt gesproken over afzondering en geldt een protocol conform wet- en regelgeving.

3. De beoordeling
Artikel 29o, tweede lid, van de Wjz luidt: “De maatregelen, bedoeld in het eerste lid, kunnen inhouden:
a. het verbod zich op te houden op in het hulpverleningsplan aangegeven plaatsen en tijdstippen;
b. tijdelijke plaatsing in afzondering;
c. tijdelijke overplaatsing binnen de accommodatie of naar een andere accommodatie die op grond van artikel 29k, eerste lid, van de Wjz is aangewezen en
d. het vastpakken en vasthouden”.

In de aanhef van het tweede lid van artikel 29o Wjz wordt gesproken over “kunnen inhouden” en de beroepscommissie is van oordeel dat dit betekent dat geen limitatieve opsomming wordt gegeven van de maatregelen op grond waarvan de jeugdige tegen zijn
wil
binnen de accommodatie in zijn vrijheden kan worden beperkt. Dit blijkt ook uit de Memorie van toelichting op artikel 29o van de Wjz (Tweede Kamer, vergaderjaar 2005-2006, 30 644, nr. 3, blz. 26) luidende: “In deze bepaling zijn de maatregelen
opgenomen
die beperking van de bewegingsvrijheid in en rond de accommodatie inhouden. Het hulpverleningsplan dient aan te geven hoe lang en wanneer de maatregelen kunnen worden toegepast. (-) Onderdeel a betreft beperking van de bewegingsvrijheid in en rond de
accommodatie. Denkbaar zijn maatregelen die inhouden dat de jeugdige op een bepaalde tijd niet meer van de kamer of afdeling af mag”.

De vraag die de beroepscommissie eerst moet beantwoorden is of het aangepast programma van klager waarbij hij een half uur op de groep en vervolgens een half uur op de kamer diende te verblijven terwijl hij wel kon blijven deelnemen aan de
gebruikelijke
activiteiten zoals onderwijs, sport e.d. aangemerkt kan worden als een beperking van zijn vrijheden binnen de accommodatie als bedoeld in artikel 29o juncto 29t Wjz. Vast staat dat dit aangepast programma niet is opgenomen in het
hulpverleningsprogramma
van de jeugdige. In de bovengenoemde eerdere uitspraak van de beroepscommissie oordeelde deze dat “het strak zitten in de zin van het voor onbepaalde tijd gedwongen met een gestrekte rug, met de handen op de knieën, knieën bij elkaar, zonder te bewegen
op een kubus zitten, moet worden aangemerkt als een beperking van klagers bewegingsvrijheid in de zin van artikel 29w Wjz en derhalve een klacht is waartegen op grond van artikel 29y Wjz beroep open staat. Kennelijk en begrijpelijk werd die maatregel
geacht zodanig op een lijn gesteld te moeten worden met de maatregelen genoemd in het tweede lid onder a t/m d van dat artikel dat sprake was van een vrijheidsbeperking als bedoeld in dat artikel.

De beslissing van de directeur betreffende een aangepast programma waarbij klager een half uur op de groep en vervolgens een half uur op zijn kamer diende te verblijven, terwijl de deur van klagers kamer niet op slot was, is blijkens mededeling van de
directeur opgelegd als een pedagogische maatregel. Aangezien klager moeite heeft in te zien welk aandeel hij zelf heeft in de atmosfeer op de groep en te reflecteren op zijn eigen handelen omvatte het aangepaste programma ook een schrijfopdracht
hierover. Uit de stukken blijkt dat dit programma is ingezet omdat er op de groep tussen diverse jongeren een negatieve en onrustige sfeer was. Om dit te doorbreken zijn er meerdere pedagogische interventies ingezet, zoals groepsgesprekken, individuele
gesprekken en het aanbieden van activiteiten in kleine groepen. Dit heeft niet het gewenste effect gehad. Vervolgens heeft de instelling besloten tot een aangepast programma voor de hele groep dat individueel is toegepast.
De beroepscommissie is van oordeel dat nu het aangepaste programma slechts voor korte duur was en klager slechts een half uur op zijn kamer moest verblijven het aangepaste programma dient te worden aangemerkt als een wijze van bejegenen waarop het
gewone klachtrecht van de Wjz van toepassing is.

De uitspraak van de klachtencommissie moet daarom worden geacht betrekking te hebben op het gewone klachtrecht als bedoeld in artikel 68 Wjz; daartegen staat geen beroep bij de beroepscommissie open. Klager kan daarom niet in het beroep worden
ontvangen.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart klager niet-ontvankelijk in het beroep.

Deze uitspraak is gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. M.J.C. Koens, voorzitter, mr. J. Calkoen-Nauta en dr. J.J. Kole, leden, bijgestaan door mr. S.A.H. de Bruin, secretaris, op 8 augustus 2014.

secretaris voorzitter

Naar boven