Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/1261/GA, 25 juli 2014, beroep
Uitspraakdatum:25-07-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Bezoek  v

Uitspraak

nummer: 14/1261/GA

betreft: [klager] datum: 25 juli 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 4 april 2014 van de alleensprekende beklagrechter bij de locatie De Schie te Rotterdam,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft de directeur van voornoemde locatie in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman, mr. O.J. Much, om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft het afschaffen van het extra bezoek zonder toezicht (hierna: BZT) .

De beklagrechter heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht. Op 6 januari 2014 is de regeling ‘extra bezoek zonder toezicht’ (artikel 3.8.3 van de huisregels) komen te vervallen. Klager heeft vijf jaar en
zes maanden extra BZT ontvangen. Na 6 januari 2014 heeft klager de directeur om extra BZT verzocht. Dit verzoek is door de directeur afgewezen, omdat artikel 3.8.3 van de huisregels is komen te vervallen. Tegen deze beslissing heeft klager beklag
ingesteld. Er is sprake van een door of namens de directeur genomen (afwijzende) beslissing. De directeur heeft het vertrouwensbeginsel geschonden door klagers verzoek af te wijzen. Bovendien heeft de directeur het zorgvuldigheidsbeginsel geschonden,
omdat hij nagelaten heeft de belangen van klager af te wegen tegen de belangen van de inrichting. Klager zit een gevangenisstraf van achttien jaar uit. Het BZT van klager gaat ten koste van zijn reguliere bezoektijd. Derhalve kan niet het standpunt
worden ingenomen dat onvoldoende bedrijfstijd beschikbaar is om extra BZT toe te kennen.

De directeur heeft daarop geantwoord als tegenover de beklagrechter. Voorts is aangevoerd dat de invoering van het nieuwe dagprogramma op 1 januari 2014 een krimping van de bedrijfstijd en activiteitenroosters tot gevolg heeft. Dit is gebaseerd op de
algehele richtlijnen van het beleidskader Dagprogramma, beveiliging en toezicht op maat.

3. De beoordeling
Hetgeen in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagrechter. De beroepscommissie stelt vast dat de stelling van klager dat hij na 6 januari 2014 bij de directeur een
verzoek heeft ingediend om in aanmerking te komen voor extra BZT en dat dit verzoek mondeling is afgewezen, eerst in beroep is aangevoerd en geen deel uitmaakt van de klacht van
8 januari 2014. Deze stelling is daarom niet aan het oordeel van de beroepscommissie onderworpen. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.A.M. de Wit, voorzitter, mr. M.A.G. Rutten en mr. M.M. van der Nat, leden, in tegenwoordigheid van
M. van Eijk, secretaris, op 25 juli 2014

secretaris voorzitter

Naar boven