nummer: 00/425/GA
betreft: [klager] datum: 6 juni 2000
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (PBW) heeft kennis genomen van een op 14 maart 2000 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
de directeur van de penitentiaire inrichtingen (p.i.) "Overmaze" te Maastricht,
gericht tegen een uitspraak d.d. 7 maart 2000 van de enkelvoudige beklagrechter bij voornoemde p.i., gegeven op een klacht van [...], verder te noemen klager,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 25 april 2000, gehouden in de p.i. "Nieuw Vosseveld" te Vught, zijn namens klager en vier medegedetineerden gehoord de heren [...] en [...]. Voorts zijn gehoord mevrouw [...], plaatsvervangendunit-directeur bij de p.i. "Overmaze", mevrouw mr. C.M. Bitter, landsadvocaat en de heer [...], juridisch beleidsmedewerker bij het ministerie van Justitie.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de enkelvoudige beklagrechter
Het beklag betreft schending van het recht op een dagprogramma van tenminste 83 uren per week.
De enkelvoudige beklagrechter heeft het beklag gegrond verklaard, op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van de directeur en klager
Door en namens de directeur is in beroep het tegenover de enkelvoudige beklagrechter ingenomen standpunt overeenkomstig de aangehechte pleitnotitie toegelicht. Hier is het volgende aan toegevoegd:
Het beroep is met name gericht op de insluiting van de gedetineerden voor de nacht en niet zozeer op de uitsluiting van de gedetineerden in de ochtend. Het begin van het dagprogramma is in de stukken uitvoerig aan de orde geweest.De directeur is er vanuit gegaan dat de beroepscommissie uitsluiting van gedetineerden in de ochtend bij een regime van beperkte gemeenschap hetzelfde ziet als bij een regime van algehele gemeenschap zodat het dagprogramma begintvanaf het daadwerkelijk openen van de cel. Het beroep beperkt zich dan ook tot de periode tussen het moment dat de deuren daadwerkelijk open gaan en het einde van de dag (na de niet ingeroosterde uren) en niet tegen het niet mogenwekken van de gedetineerden door middel van een weksignaal.
Het dagprogramma begint met het uitdelen van het ontbijt waarna dit op cel genuttigd wordt. Er is op vier avonden recreatie ingeroosterd. Twee afdelingen hebben om en om recreatie. Als de ene afdeling recreatie heeft, worden degedetineerden van de andere afdeling, de zogenaamde 'spiegelafdeling' ingesloten op cel. Deze uren waarop de gedetineerden van de 'spiegelafdeling' zijn ingesloten, behoren ook tot het dagprogramma, maar niet tot hetactiviteitenprogramma.
Aan de gedetineerden worden ruim 44 uren aan activiteiten geboden en derhalve is ruim voldaan aan het minimumvereiste.
In een regime van beperkte gemeenschap is het verschil tussen dagprogramma en activiteiten gelegen in het volgende. De gedetineerden gaan alleen hun cel uit voor activiteiten en voor de rest van de tijd (dus gedurende de uren vanhet dagprogramma waarin geen activiteiten worden geboden en gedurende de nacht) verblijven zij op cel.
In de avonduren is er tijd voor recreatie en gedurende de dag worden er activiteiten geboden, maar de gedetineerden worden tijdens het dagprogramma niet continu bezig gehouden met activiteiten. De tijd die er 's avonds is voorrecreatie wordt met name gebruikt om te bellen, eten te koken etcetera. Gedetineerden mogen gedurende het dagprogramma wel uit hun cel indien zij bijvoorbeeld een gesprek met een geestelijk verzorger willen. Ook kunnen zij danterecht bij de penitentiair inrichtingswerkers (piw-ers) als zij bijvoorbeeld pen en papier of een blikopener willen. Deze spullen worden dan aan hen gegeven. Tijdens de nachtdienst mogen zij, behoudens calamiteiten niet uit hun celen kunnen zij niet bij de piw-ers terecht met bijvoorbeeld het verzoek om een pen te krijgen. De deur blijft gedurende de nachtdienst dus, behoudens calamiteiten, gesloten.
Er wordt ruim 44 uren aan gezamenlijke activiteiten geboden en de overige 40 uren van het dagprogramma verblijven de gedetineerden dus op hun cel waarbij de deur in genoemde situaties wel open kan.
Namens klager is in beroep het tegenover de enkelvoudige beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht:
Het dagprogramma duurt maar 70 uren per week in plaats van 83 uren per week. Om 7.15 uur gaat er een weksignaal en de directeur gaat ervan uit dat dan sprake is van uitsluiting, maar feitelijk gaat pas een half uur later de deuropen. Op dat moment begint het dagprogramma daadwerkelijk.
3. De beoordeling
De beroepscommissie verstaat, mede gelet op hetgeen ter zitting van de beroepscommissie door en namens de directeur is verklaard, het beroep als gericht tegen de gegrondverklaring van het beklag, voorzover de enkelvoudigebeklagrechter heeft overwogen dat de niet ingeroosterde uren recreatie niet bij de berekening van het totaal aantal uren dagprogramma per week meegeteld mogen worden, nu de gedetineerden dan reeds feitelijk voor de nacht zijningesloten.
Ten aanzien van het in beroep resterende onderdeel overweegt de beroepscommissie als volgt.
Artikel 3 van de Penitentiaire Maatregel (PM) bepaalt (voor alle regimes) dat het dagprogramma de periode tussen uitsluiting van de gedetineerden in de ochtend en insluiting van de gedetineerden voor de nacht beslaat. In de Memorievan Toelichting bij dit artikel wordt vermeld dat in de tussenliggende tijd activiteiten aan de gedetineerden kunnen worden geboden en dat de resterende uren van het dagprogramma onder andere zijn bedoeld voor de persoonlijkeverzorging en het nuttigen van de maaltijden. Voorts is in de toelichting bepaald dat de gedetineerden ook gedurende het dagprogramma in hun cel kunnen worden ingesloten waarbij het feitelijk aantal uren afhankelijk is van het soortregime.
Nu het hier een inrichting betreft met een standaardregime van beperkte gemeenschap zijn voorts zowel van toepassing sub a. van het tweede lid van artikel 3 PM als artikel 21 PBW.
Blijkens artikel 3, tweede lid, sub a. PM duurt bij een standaardregime van beperkte gemeenschap het dagprogramma minimaal 83 uren per week en wordt daarin minimaal 43 uren per week aan activiteiten en bezoek geboden.
Het beklag is niet gericht tegen het aantal uren dat per week aan activiteiten en bezoek wordt geboden. De uren waarop de gedetineerden van de zogenaamde 'spiegelafdeling' tijdens de niet ingeroosterde recreatie-uren wordeningesloten tellen weliswaar mee met het dagprogramma, maar niet met het activiteitenprogramma.
Artikel 21 PBW bepaalt dat gedetineerden in een regime van beperkte gemeenschap in de gelegenheid worden gesteld gemeenschappelijk aan activiteiten deel te nemen en zich overigens in de voor hen persoonlijk bestemde verblijfsruimteophouden. De gedetineerden verblijven dus gedurende de resterende 40 uren van het dagprogramma, de uren derhalve die niet besteed worden aan activiteiten of bezoek, op cel. Het verschil tussen de cellulaire uren tijdens hetdagprogramma en de cellulaire uren tijdens de nacht is gelegen in het minder stringente karakter van eerstgenoemde uren, hetgeen ook blijkt uit de door de directeur ter zitting afgelegde verklaring.
De beroepscommissie is gelet op het voorgaande van oordeel dat het bij het dagprogramma meerekenen van de niet-ingeroosterde recreatie-uren gedurende welke de gedetineerden van de zogenaamde 'spiegelafdeling' op cel dienen teverblijven, niet in strijd is met een wettelijk voorschrift.
Nu vaststaat dat het dagprogramma van maandag tot en met donderdag van 7.00 uur tot 20.45 uur duurt en op vrijdag, zaterdag en zondag van 8.30 uur tot 18.00 uur, hetgeen in totaal 83,5 uren per week oplevert en voorts is komen vastte staan dat er 44 uren per week aan activiteiten en bezoek worden geboden, is de beroepscommissie van oordeel dat het dagprogramma, voorzover in beroep aan de orde, voldoet aan de in de PBW en PM gestelde eisen. Het beroep, dat isgericht tegen het deel van de uitspraak van de enkelvoudige beklagrechter betreffende het einde van het dagprogramma, zal dan ook gegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de enkelvoudige beklagrechter voorzover betreffende het einde van het dagprogramma en verklaart het beklag in zoverre alsnog ongegrond.
Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.J. van Oostveen, voorzitter, mr. G. de Jonge en mr. R. Weenink, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Vodegel, secretaris, op 6 juni 2000.
secretaris voorzitter