Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/1466/GA, 11 juli 2014, beroep
Uitspraakdatum:11-07-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/1466/GA

betreft: [klager] datum: 28 juli 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. T.S.S. Overes, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 31 maart 2014 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Zwolle

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft de directeur van voormelde p.i. in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsvrouw om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de afwijzing van een verzoek om op 2 en 3 januari 2014 gebruik te mogen maken van het logeerhuis in de locatie Amerswiel (hierna: het logeerhuis) te Heerhugowaard.

De beklagcommissie heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep – zakelijk weergeven – als volgt toegelicht.
Klager is van mening dat hij ontvankelijk is in zijn klacht. Het gebruik kunnen maken van het logeerhuis maakt onderdeel uit van het voor klager toentertijd vastgestelde re-integratieplan. In dat plan is opgenomen dat de directeur besluit of onderdelen
van dat plan worden uitgevoerd. Anders dan de directeur is klager van mening dat het gebruik van het logeerhuis geen alternatief was voor algemeen verlof maar een integraal onderdeel van het re-integratieplan waardoor invulling zou worden gegeven aan
het belang van klager op een zo goed mogelijke voorbereiding van zijn terugkeer in de maatschappij. Het standpunt dat het verblijf in het logeerhuis niet als alternatief voor verlof moet worden gezien, lijkt te worden bevestigd in de uitspraak van de
beroepscommissie van 10 december 2013 (met kenmerk 13/3433/GA), waarin het re-integratieplan wordt vernietigd maar waarin de beroepscommissie overweegt dat zij er vanuit gaat dat het opgestelde re-integratieplan zo spoedig mogelijk wordt uitgevoerd.
Door het verblijf in het logeerhuis niet toe te staan is niet voldaan aan het op korte termijn starten met het re-integratieplan en is niet voldaan aan het door de beroepscommissie genoemde noodzakelijke gedoseerde vrijhedenbeleid. Het verblijf in het
logeerhuis was ten tijde van het indienen van het verzoek daartoe in ieder geval nog onderdeel van het re-integratieplan omdat er toen nog geen verlof was toegestaan.

Namens de directeur is daarop door de landsadvocaat, mr. R.W. Veldhuis, het volgende
- zakelijk weergegeven - naar voren gebracht.
Klager heeft op 20 december 2013 verzocht om op 2 en 3 januari 2014 gebruik te mogen maken van het logeerhuis. Op 31 december 2013 heeft de directeur dat verzoek afgewezen en dit mondeling aan klager ter kennis gebracht. Op 14 januari 2014 is de
mededeling van de beslissing uitgereikt. Op 6 januari 2014 heeft klager een klaagschrift ingediend. De beklagcommissie heeft klager op 31 maart 2014 niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag omdat de directeur naar het oordeel van de beklagcommissie
niet bevoegd was om te beslissen op dat verzoek. De directeur is van mening dat klager niet kan worden ontvangen in zijn beroep nu een belang daaraan ontbreekt. Klager is sinds 2 mei 2014 niet meer gedetineerd en daarnaast heeft klager op 14 mei 2014
beroep ingesteld tegen de beslissing van de selectiefunctionaris om hem niet toe te staan tijdens verlof gebruik te maken van het logeerhuis. Klager is niet-ontvankelijk verklaard in dat beroep. Als de beroepscommissie van mening mocht zijn dat klager
wel kan worden ontvangen in zijn beroep, dan zou dat beroep ongegrond moeten worden verklaard. Namens de directeur wordt daarvoor verwezen naar hetgeen in beklag naar voren is gebracht. De directeur is van mening dat er, indien de beroepscommissie
mocht
komen tot een gegrondverklaring, geen aanleiding is voor het toekennen van een financiële tegemoetkoming.

3. De beoordeling
De beroepscommissie kan zich niet verenigen met de bestreden uitspraak van de beklagcommissie. Klager heeft verzocht om – in het kader van het voor hem opgestelde re integratieplan – gebruik te mogen maken van het logeerhuis. In het re-integratieplan
staat uitdrukkelijk vermeld dat de directeur beoordeelt en besluit of een onderdeel van het re-integratieplan wordt uitgevoerd. Dit is een beslissing als bedoeld in artikel 60, eerste lid, van de Pbw, waartegen beklag (en beroep) open staat. Klager had
daarom moeten worden ontvangen in zijn beklag. De uitspraak van de beklagcommissie zal daarom worden vernietigd en klager zal alsnog ontvankelijk worden verklaard in zijn beklag.

Ten aanzien van het beklag geldt dat aannemelijk is dat het verblijf in het logeerhuis moet worden gezien als een door de Staatssecretaris gepresenteerd alternatief voor algemeen verlof. Dat alternatief kwam daarom te vervallen op het moment dat aan
klager algemeen verlof werd verleend. Nu het verzoek en de bestreden beslissing van de directeur dateren van voor het eerste aan klager verleende algemeen verlof, had de directeur op dat verzoek moeten beslissen in overeenstemming met het
re-integratieplan en zich niet mogen beroepen op de vernietiging daarvan door de beroepscommissie. In haar uitspraak van 10 december 2013 (met kenmerk 13/3433/GV) heeft de beroepscommissie weliswaar de beslissing van de Staatssecretaris vernietigd maar
daarbij is toen uitdrukkelijk overwogen dat de beroepscommissie er vanuit ging dat het re-integratieplan zo spoedig mogelijk zou worden uitgevoerd. De beslissing van de directeur is daarom genomen op gronden die deze niet kunnen dragen en het beklag
dient alsnog gegrond te worden verklaard.

De beroepscommissie acht de enkele gegrondverklaring voldoende tegemoetkoming, met name nu klager op 6 januari 2014, dus kort na de (mondelinge) afwijzing alsnog algemeen verlof verleend heeft gekregen, en zal daarom géén financiële tegemoetkoming
vaststellen.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie, verklaart klager alsnog ontvankelijk in zijn beklag en verklaart dit beklag gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager geen tegemoetkoming toekomt.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. R.S.T. van Rossem – Broos en mr. G.L.M. Urbanus, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 28 juli 2014.

secretaris voorzitter

Naar boven