Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/1624/GB, 15 juli 2014, beroep
Uitspraakdatum:15-07-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 14/1624/GB

Betreft: [klager] datum: 15 juli 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M. de Reus, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 13 mei 2014 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft klagers verzoek tot plaatsing in een beperkt beveiligde inrichting (b.b.i.) afgewezen.

2. De feiten
Klager is sedert 20 november 2012 gedetineerd. Hij verblijft in de gevangenis van de locatie Zuyder Bos te Heerhugowaard.

3. De standpunten
3.1. Namens klager is het beroep als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Klager heeft reeds in juni 2013 een instemmingsverklaring voor deelname aan een traject in het kader van Terugdringen Recidive (TR) ondertekend. Voor zover de
selectiefunctionaris verwijst naar onduidelijkheid omtrent klagers persoonlijkheidsstructuur en een hoog recidiverisico is klager van mening dat middels deelname aan interventies beide argumenten reeds geruime tijd geleden hadden moeten zijn
onderzocht. Nu hij door toedoen van de inrichting, en in ieder geval buiten zijn verantwoordelijkheid, niet heeft kunnen deelnemen aan interventies, kan dit hem niet worden tegengeworpen. Klager verwijst daartoe naar de uitspraak van de
beroepscommissie
van 12 november 2013, met kenmerk 13/3307/GV. Palier adviseert in het rapport van 28 april 2014 klager deel te laten nemen aan “Binnen Beginnen”. De geïndiceerde behandeling is echter, buiten klagers schuld om, nog niet aangevangen. Gelet op het
“Draaiboek TR” en de daarin genoemde termijnen had klager, in wiens strafzaak reeds op 2 juli 2013 in eerste aanleg uitspraak is gedaan, reeds geruime tijd geleden moeten worden gezien door de reclassering. Kennelijk is pas op 5 maart 2014 de opdracht
aan Palier verstrekt om over klager te rapporteren, terwijl de streefdatum voor plaatsing in een b.b.i. 14 januari 2014 was. Klager verwijst naar artikel 2, tweede lid, van de Pbw waarin is vermeld dat de tenuitvoerlegging zoveel mogelijk dienstbaar
moet worden gemaakt aan de terugkeer van de gedetineerde in de maatschappij. Bovendien heeft de gestelde onduidelijkheid kennelijk niet geleid tot afwijzing van klagers verzoek om algemeen verlof. Klager is gepromoveerd, zodat hij ook op basis daarvan
in aanmerking komt voor plaatsing in een b.b.i.

3.2. De selectiefunctionaris heeft de afwijzing van genoemd verzoek als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Op 10 december 2013 heeft het Openbaar Ministerie (OM) negatief geadviseerd met betrekking tot detentiefasering op grond van het
risico
van ongewenste confrontatie met slachtoffers of anderszins betrokkenen bij het door klager gepleegde misdrijf alsmede wegens het risico voor ernstige verstoring van de openbare orde of het plegen van strafbare feiten. Op 11 april 2014 heeft het OM
aangegeven dat het negatieve advies voorlopig blijft staan. Het recidiverisico is ingeschat als hoog gemiddeld. GGZ reclassering Palier is van mening dat de persoonlijkheidsstructuur van klager, evenals zijn sociale netwerk ervoor zorgen dat sprake is
van een hoge kans op recidive. Geadviseerd wordt klager in aanmerking te laten komen voor Binnen Beginnen en hem aan te melden bij de Divisie Forensische Psychiatrie van de GGZ voor behandeling en nadere diagnostiek. Gezien de nog heersende
onduidelijkheid rondom klagers persoonlijkheidsstructuur en het hoge recidiverisico adviseert Palier klager vooralsnog niet in aanmerking te laten komen voor gestapelde fasering naar een (z.) b.b.i. De selectiefunctionaris is gezien het voorgaande van
mening dat klager in onvoldoende mate voldoet aan de voorwaarden die zijn verbonden aan plaatsing in een b.b.i. Mocht klagers verzoek om algemeen verlof van 10 juli 2014 worden toegewezen en goed verlopen, dan zal fasering naar een b.b.i. opnieuw
worden
beoordeeld.

4. De beoordeling
4.1. Op grond van artikel 3 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden kunnen in een beperkt beveiligde inrichting gedetineerden worden geplaatst die een beperkt vlucht- en maatschappelijk risico vormen, een strafrestant
hebben van maximaal achttien maanden, beschikken over een aanvaardbaar verlofadres en die zijn gepromoveerd (wijziging van de Regeling met ingang van 1 maart 2014, Stcrt. 2014, nr. 4617).

4.2. De op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie keurt het af dat pas op 5
maart 2014 de opdracht tot het uitbrengen van advies aan Palier is verstrekt. Uit het rapport van GGZ reclassering Palier van 29 april 2014 volgt dat sprake is van een hooggemiddeld recidiverisico. Gezien de ernst van het door klager gepleegde delict
en
de mogelijke persoonlijkheidsproblematiek acht de reclassering het recidiverisico hoog. Deze omstandigheid en het gegeven dat klager ten tijde van de bestreden beslissing nog niet (met goed gevolg) vrijheden had genoten leiden ertoe dat het beroep
ongegrond moet worden verklaard. De beroepscommissie gaat er hierbij vanuit dat de selectiefunctionaris, bij een goed verlopen verlof van klager, plaatsing van klager in een b.b.i. opnieuw in overweging neemt.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.T. Bol en mr. L.M. Moerings, leden, in
tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 15 juli 2014

secretaris voorzitter

Naar boven