Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/1056/GA, 4 juli 2014, beroep
Uitspraakdatum:04-07-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/1056/GA

betreft: [klager] datum: 4 juli 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. C.G.J.E. Lut, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 19 maart 2014 van de beklagcommissie bij Detentiecentrum Schiphol,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 13 juni 2014, gehouden in de locatie De Schie te Rotterdam, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. C.G.J.E. Lut en [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur bij het Detentiecentrum Schiphol.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de wijze waarop de directeur heeft gehandeld bij overplaatsing van klager naar een andere inrichting.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Aan klager was door meerdere personeelsleden, waaronder E., verteld dat hij niet zou worden overgeplaatst naar een
andere inrichting. Dit is ook tegen klagers raadsvrouw gezegd. Toen vervolgens bleek dat klager toch zou worden overgeplaatst, heeft personeelslid M., na overleg met klagers raadsvrouw, toegezegd dat het transport zou worden afgezegd en dat zou worden
gewacht tot er meer duidelijk was over klagers situatie. M. zou contact opnemen met klagers raadsvrouw. Dit is echter nooit gebeurd. Nadat de raadsvrouw telefonisch contact met het Bureau selectiefunctionarissen had opgenomen, bleek dat inderdaad
sprake
was van een beslissing tot overplaatsing naar het huis van bewaring van de penitentiaire inrichting (p.i.) Haarlem. In de tussentijd belde klager (vanuit zijn cel) meerdere keren zijn raadsvrouw en gaf hij aan dat het personeel dreigend in zijn cel
stond en probeerde hem te bewegen tot een overplaatsing ’s Middags belde klager weer met zijn raadsvrouw vanuit zijn cel en gaf aan dat er zes mannen met helmen en schilden voor zijn cel stonden. Klagers raadsvrouw heeft tegen klager gezegd rustig te
blijven, medewerking te verlenen en naar M. te vragen. Uiteindelijk heeft klager zijn raadsvrouw op de speaker gezet en heeft zij gehoord hoe klager door het Interne Bijstand Team (IBT) tegen de grond is gewerkt. De situatie is als gevolg van de
miscommunicatie geëscaleerd. Klager is van mening dat de wijze waarop hij is overgeplaatst incorrect is en het daarmee gepaard gaande geweld disproportioneel. Het klopt niet dat klager onmiddellijk zou hebben gezegd dat hij niet wilde meewerken. Ook
vindt klager dat zijn verleden er niet toe doet. Hij verzoekt om toekenning van een tegemoetkoming.

De directeur heeft in beroep haar tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Klager is ’s morgens op de hoogte gesteld van de overplaatsing. Hij gaf toen aan niet te zullen meewerken. Het was op dat
moment nog niet duidelijk naar welke inrichting hij zou worden overgeplaatst. Het kan zo zijn dat E. tegen klager heeft gezegd dat hij niet zou worden overgeplaatst, omdat de beslissing van de selectiefunctionaris nog niet bij de afdeling bevolking en
de afdeling BSD binnen was. Ook is het mogelijk dat M. later tegen klagers raadsvrouw heeft gezegd dat hij één en ander nog even zou uitzoeken. De directeur geeft toe dat het niet helemaal netjes is verlopen. Klagers raadsvrouw is daarom al tegemoet
gekomen in de telefoonkosten. De directeur kan niet nagaan wat E. en M. hebben gezegd, maar aangezien klager ’s morgens al had gezegd niet te zullen meewerken en gezien zijn detentieverleden waarin hij een personeelslid heeft verwond en op de
landelijke
afzonderingsafdeling heeft gezeten, heeft de directeur besloten het IBT in te zetten.

3. De beoordeling
Op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting stelt de beroepscommissie vast dat klager op 11 februari 2014 vanuit het Detentiecentrum Schiphol is overgeplaatst naar het h.v.b. van de p.i. Haarlem. Klager is met behulp van het IBT uit zijn cel
gehaald.

De beroepscommissie acht voldoende aannemelijk geworden dat aan klager en zijn raadsvrouw op 11 februari 2014 door het personeel van de inrichting tegenstrijdig is bericht omtrent de op handen zijnde overplaatsing. Een eventuele weigering van klager om
mee te werken aan de overplaatsing had in dit licht dienen te worden beoordeeld. Niet gebleken is dat de directeur, alvorens zij besloot tot inzet van het IBT, nader onderzoek heeft verricht naar de tegenstrijdige berichten van de verschillende
personeelsleden. De beroepscommissie acht deze handelwijze van de directeur niet zorgvuldig. Het beroep zal dan ook gegrond worden verklaard, de uitspraak van de beklagcommissie zal worden vernietigd en het beklag zal alsnog gegrond worden verklaard.
Aan klager zal een tegemoetkoming van € 20,= worden toegekend.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 20,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, mr. A.T. Bol en mr. L.M. Moerings, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 4 juli 2014

secretaris voorzitter

Naar boven