Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/2247/SGA, 4 juli 2014, schorsing
Uitspraakdatum:04-07-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer : 14/2247/SGA
Betreft : [verzoeker] datum: 4 juli 2014

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift van

[...], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Vught.

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde inrichting van 26 juni 2014, inhoudende het – in strijd met een uitspraak in Kort
Geding van 24 juni 2014 – niet aanbieden van een dagprogramma dat voldoet aan de eisen van een regime van algehele gemeenschap.

De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het door verzoeker in kopie meegezonden klaagschrift, dat door de voorzitter is doorgezonden aan de secretaris van de beklagcommissie, de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 2 juli 2014 en van de
schriftelijke nadere toelichting van verzoekers raadsman mr. J.W.G.M. Kral van 2 juli 2014.

1. De beoordeling
De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en
beslist.
Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de
(verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat niet het geval. De voorzitter heeft ambtshalve kennis genomen van de uitspraak van de kortgedingrechter in de rechtbank Den Haag van 24 juni 2014 (kenmerk
C/09/464462/ KG ZA 14-469). In dit vonnis heeft de rechter de Staat opgedragen – voor zover in dit kader van belang – om het dagprogramma van eisers binnen twee weken na betekening van dat vonnis in overeenstemming te brengen met de eisen gesteld aan
een regime van algehele gemeenschap. Die termijn is – nog daargelaten of verzoeker ook een van de eisers in dat kort geding was – thans nog niet verstreken. Reeds om die reden is er thans nog geen sprake van een in strijd met een rechterlijk vonnis
aanbieden van een dagprogramma dat niet zou voldoen aan de eisen van een regime van algehele gemeenschap. Het verzoek zal daarom worden afgewezen.

De voorzitter merkt ten overvloede nog op dat uit de inlichtingen van de directeur voldoende aannemelijk wordt dat aan verzoeker, die verblijft in een inrichting met een regime van beperkte gemeenschap in een zogenaamd plusprogramma, een dagprogramma
wordt aangeboden van 59 uur (te weten 48 uur aan gemeenschappelijke activiteiten en dat hij daarnaast 11 uur wordt uitgesloten). Daarmee zou het dagprogramma voldoen aan de eisen gesteld aan een dagprogramma voor een regime van algehele gemeenschap.

2. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek af.

Aldus gedaan door mr. R.W. van Zuijlen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 4 juli 2014.

secretaris voorzitter

Naar boven