Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/1274/GB, 30 juni 2014, beroep
Uitspraakdatum:30-06-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 14/1274/GB

Betreft: [klager] datum: 30 juni 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. B.M.E. Drykoningen, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 9 april 2014 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft klagers verzoek tot deelname aan een penitentiair programma (p.p.) in combinatie met de toepassing van artikel 43, derde lid, van de Pbw afgewezen.

2. De feiten
Klager is sedert 22 augustus 2011 gedetineerd. Hij verblijft in de gevangenis van de penitentiaire inrichting (p.i.) Dordrecht.

3. De standpunten
3.1. Namens klager is het beroep als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Klager heeft verzocht om plaatsing in een stapeltraject van artikel 43 van de Pbw en deelname aan een p.p. De directeur van de p.i. Dordrecht is van mening dat plaatsing
van klager in een 24-uurs voorziening is geïndiceerd. Stichting Exodus wil klager een plaats aanbieden. In verband met de duur van het hulpverleningstraject acht Exodus het dan wel noodzakelijk dat klager op korte termijn komt. De selectiefunctionaris
heeft het verzoek afgewezen en is van oordeel dat klager pas omstreeks 1 augustus 2014 in aanmerking komt voor het stapeltraject. Voor een hulpverleningstraject is dat echter te laat. De resterende duur van de detentie is dan te kort volgens Exodus. De
selectiefunctionaris geeft aan dat een stapeltraject maximaal een jaar kan duren, waarbij hij kennelijk refereert aan de interne richtlijn van 8 maart 2006 (5407750/06/DJI), “Ruimere toepassing artikel 43, lid 3 van de Pbw in combinatie met p.p.”. In
het geval van klager is sprake van tweemaal deelname aan een p.p. In hoger beroep is een hogere gevangenisstraf opgelegd. Effectief duurt de gevangenisstraf hierdoor veertien maanden langer. Het p.p. waar klager destijds aan deelnam, moest dan ook
worden afgebroken. De selectiefunctionaris geeft echter een verkeerde invulling aan het p.p. De eerdere deelname aan het p.p. staat helemaal los van het stapeltraject. Verder is de beslissing van de selectiefunctionaris niet alleen inhoudelijk
onjuist,
maar tevens onverenigbaar met de doelstelling van de interne richtlijn die beoogt om de mogelijkheid tot re-integratie van gedetineerden te verbeteren en wordt het beleid van de directeur van de p.i. Dordrecht, die een plaatsing bij Exodus geïndiceerd
acht, doorkruist. Klager verzoekt te bepalen dat hij per direct bij Exodus kan worden geplaatst.

3.2. De selectiefunctionaris heeft de afwijzing van genoemd verzoek als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. In het selectieadvies wordt geen rekening gehouden met de tijd die klager al in een p.p. heeft doorgebracht. De fictieve einddatum van
klagers detentie is 17 februari 2015. De p.p.-datum is 20 juli 2014. Het stapeltraject van een p.p. in combinatie met artikel 43, derde lid, van de Pbw kan voor de duur van maximaal één jaar worden toegepast. Na de veroordeling in hoger beroep heeft
klager recht op 212 dagen deelname aan een p.p. (ongeveer zeven maanden). Hij heeft echter al na de veroordeling in eerste aanleg gedurende 166 dagen aan een p.p. deelgenomen, zodat er nog 46 dagen voor deelname aan een p.p. resteren. Klager heeft
derhalve nog recht op 46 dagen p.p. en 5 maanden in verband met de toepassing van artikel 43, derde lid, van de Pbw. In totaal is dit ongeveer zesenhalve maand. De ingangsdatum van het p.p. is derhalve omstreeks 1 augustus 2014.

4. De beoordeling
4.1 In artikel 4 van de Pbw en de artikelen 7 en 9 van de Penitentiaire maatregel (Pm) zijn de voorwaarden opgenomen waaraan het p.p. en de gedetineerde moeten voldoen.

4.2. Op grond van artikel 43, derde lid, van de Pbw draagt de directeur zorg voor overbrenging van de gedetineerde naar de daartoe bestemde plaats, indien de in het eerste lid omschreven zorg en hulp dit noodzakelijk maken en een dergelijke
overbrenging zich verdraagt met de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming.

4.3. Op grond van artikel 31, eerste lid, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden kan de directeur, na instemming van de selectiefunctionaris, besluiten een al dan niet onherroepelijk veroordeelde gedetineerde in een
verslavingskliniek te plaatsen, indien de klinische opname in de verslavingskliniek als detentievervangende behandeling geïndiceerd is en de overbrenging zich verdraagt met de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming. Een gedetineerde kan
voor plaatsing in aanmerking komen indien het strafrestant maximaal twaalf maanden bedraagt.

4.4. In de interne richtlijn van 8 maart 2006 (5407750/06/DJI), “Ruimere toepassing artikel 43, lid 3 van de Pbw in combinatie met p.p.” is onder 3. bepaald dat plaatsing in een inrichting als bedoeld in artikel 43, derde lid, van de Pbw in
combinatie met p.p., een nieuw stapeltraject is waarbij de plaatsingsprocedure voor Terugdringen Recidive en/of p.p. wordt gevolgd. De selectiefunctionaris besluit over plaatsing. Verder is onder 3. bepaald dat de criteria voor plaatsing in een p.p.
(met uitzondering van de duur) van toepassing zijn. De plaatsingsprocedure kan na veroordeling in eerste aanleg starten waarbij de totale duur van de gestapelde plaatsing niet langer is dan twaalf maanden.

4.5. Op basis van de stukken in het dossier stelt de beroepscommissie vast dat klager eerder, vanaf 31 mei 2013, heeft deelgenomen aan een p.p. Dit p.p. is voortijdig beëindigd, omdat aan klager in hoger beroep een hogere straf werd opgelegd,
waardoor de einddatum van zijn detentie verschoof en hij niet meer voldeed aan alle voorwaarden voor deelname aan een p.p. De directeur van de p.i. Dordrecht heeft blijkens het selectieadvies op 17 maart 2014 voorgesteld klager (wederom) te laten
deelnemen aan een p.p., in combinatie met artikel 43, derde lid, van de Pbw. De selectiefunctionaris heeft dit verzoek afgewezen, omdat klager pas omstreeks 1 augustus 2014 voor plaatsing in een p.p. in combinatie met artikel 43, derde lid, van de Pbw
in aanmerking zou komen aangezien klager reeds eerder heeft deelgenomen aan een p.p. en er gelet daarop nog maar zesenhalve maand p.p. in combinatie met een artikel 43-plaatsing zou resteren.

In het tweede lid van artikel 4 van de Pbw is bepaald dat aan een p.p. kan worden deelgenomen gedurende ten hoogste een zesde deel van de opgelegde vrijheidsstraf direct voorafgaand aan de datum van invrijheidstelling. Verder is in dit lid bepaald dat
indien de veroordeling tot een vrijheidsstraf nog niet onherroepelijk is, de datum van invrijheidstelling en het strafrestant voor de toepassing van dit lid worden berekend op grond van de veroordeling waartegen het rechtsmiddel is gericht. Naar het
oordeel van de beroepscommissie kan uit de wet niet worden afgeleid dat, als gevolg van een herberekening van de einddatum van de detentie, de duur van deelname aan een (eerder) p.p. kan worden afgetrokken van de duur van een later p.p. Dit strookt
naar
het oordeel van de beroepscommissie ook niet met het doel van een p.p., namelijk de gedetineerde voorbereiden op zijn terugkeer in de samenleving. Gelet hierop is de beroepscommissie van oordeel dat de beslissing van de selectiefunctionaris als
onredelijk en onbillijk dient te worden aangemerkt. De bestreden beslissing zal dan ook worden vernietigd en de selectiefunctionaris zal worden opgedragen een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak binnen een termijn van een
week
na ontvangst daarvan. De beroepscommissie zal in een afzonderlijke beslissing bepalen of enige tegemoetkoming aan klager geboden is.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing. Zij draagt de selectiefunctionaris op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van haar uitspraak binnen een termijn van een week na ontvangst daarvan. Zij
zal in een afzonderlijke beslissing bepalen of enige tegemoetkoming aan klager geboden is.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. R.W. van Zuijlen, voorzitter, mr. A.T. Bol en mr. M.A.G. Rutten, leden, in
tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 30 juni 2014

secretaris voorzitter

Naar boven