Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/0952/GA, 11 juli 2014, beroep
Uitspraakdatum:11-07-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/952/GA

betreft: [klager] datum: 11 juli 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. E. Kok, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 14 maart 2014 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Leeuwarden

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 2 juni 2014, gehouden in de locatie De Karelskamp te Almelo, zijn gehoord klager en zijn raadsman, mr. E. Kok. De directeur van de p.i. Leeuwarden is, zonder bericht van verhindering, niet ter zitting
verschenen.

Bij brief van 5 juni 2014 is, namens de beroepscommissie, de directeur verzocht de op klager betrekking hebbende maandrapportages te overleggen alsmede een aantal vragen te beantwoorden.
Bij brief van 11 juni 2014 heeft de directeur antwoord gegeven op de bij de beroepscommissie levende vragen. Tevens heeft de directeur de gevraagde maandrapportages overgelegd. De brief van 11 juni 2014 en de maandrapportages zijn doorgestuurd naar
klager en zijn raadsman en zij zijn in de gelegenheid gesteld hierop, binnen een termijn van één week, te reageren. Van deze gelegenheid hebben zij geen gebruik gemaakt.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de beslissing van 6 februari 2014 tot oplegging van een aantal toezichtmaatregelen, voor de duur van zes maanden, in verband met klagers plaatsing op de lijst van gedetineerden met een vlucht-/maatschappelijk risico (hierna: de
GVM-lijst), met het profiel ‘verhoogd’.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. De aan klager opgelegde maatregelen zijn onnodig en onevenredig. De plaatsing van klager op de GVM-lijst volgde uit een vermoeden dat hij had
willen ontvluchten met zijn broer, die in dezelfde inrichting verbleef. Beide broers zijn inmiddels overgeplaatst en van elkaar gescheiden. Er is geen enkele aanwijzing dat klager op enigerlei wijze voorbereidingen treft om te ontsnappen. Volgens de
directeur is er geen sprake van problematiek van disciplinaire aard. Er is dus geen noodzaak om klager te onderwerpen aan meer dan het reguliere toezicht. Tevens schiet de beslissing ernstig te kort in haar motivering. Het standaard opnemen van klagers
telefoongesprekken en het standaard kopiëren van zijn brieven mag niet zonder voorafgaande belangenafweging, die concreet en inzichtelijk moet zijn. In dit geval heeft een dergelijke belangenafweging niet plaatsgevonden en daarmee is de beslissing
onvoldoende gemotiveerd. Ook de ingrijpende maatregel van het wekelijks fouilleren is niet noodzakelijk en onvoldoende gemotiveerd. Voorts wordt het verbod op aanstelling in ‘speciale baantjes’ en plaatsing op een meerpersoonscel te breed toegepast.
Per
geval moet een afweging hieromtrent worden gemaakt. In de onderhavige beslissing is onvoldoende rekening gehouden met het verloop van tijd sinds de overplaatsing van klager in 2013 naar de p.i. Leeuwarden alsmede met zijn goede gedrag. De maatregelen
zijn voor een half jaar opgelegd, maar er is geen noodzaak die maatregel thans nog te laten voortduren. De directeur komt maandelijks een nieuwe beschikking brengen, waarin staat dat de dezelfde maatregelen blijven gehandhaafd. De maatregelen zijn niet
versoepeld of beëindigd. Dit, terwijl de directeur tegen klager heeft gezegd dat er op dit moment geen ‘vluchtindicaties’ zijn en dat er geen aanleiding bestaat de toezichtmaatregelen te laten voortduren. De maandelijkse toetsing, als daarvan al sprake
is, levert dus niets op. Verzocht wordt het beroep gegrond te verklaren en aan klager een tegemoetkoming toe te kennen.

De directeur heeft zijn standpunt zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie niet ter zitting van de beroepscommissie toegelicht. Uit de brief van de directeur van 11 juni 2014, waarbij antwoord is gegeven op een aantal vragen van de
beroepscommissie,
blijkt het volgende. Klager gedraagt zich correct in de inrichting en er bestaan op dit moment geen indicaties waaruit blijkt dat klager voornemens is te vluchten. De directeur heeft evenwel niet tegen klager gezegd dat de toezichtmaatregelen zullen
worden beëindigd.

3. De beoordeling
Klager is in december 2013 overgeplaatst van de locatie Esserheem te Veenhuizen naar de p.i. Leeuwarden, in verband met een op handen zijnde ontvluchtingspoging. Op
18 december 2013 is klager op de GVM-lijst geplaatst. Op 20 december 2013 heeft de directeur beslist aan klager toezichtmaatregelen op te leggen. Bij beslissing van 17 januari 2014 zijn de toezichtmaatregelen verlengd. De beklagcommissie heeft het
tegen
deze beslissing gerichte beklag gegrond verklaard en heeft de directeur opgedragen een nieuwe beslissing te nemen. Op 6 februari 2014 heeft de directeur een nieuwe beslissing genomen en daarbij (opnieuw) beslist aan klager toezichtmaatregelen op te
leggen voor de duur van zes maanden.
Uit de toelichting bij de bestreden beslissing volgt dat klager voornemens was op of omstreeks 5 december 2013 samen met zijn broer, met wie hij een meerpersoonscel deelde, de locatie Esserheem te ontvluchten. Tijdens een celinspectie in de locatie
Esserheem zijn een mobiele telefoon, een oplader, twee losse touwen en een gevlochten touw aangetroffen. Voorts blijkt uit de toelichting dat de in klagers cel gevonden mobiele telefoon in de bewaardersruimte afging en dat, nadat door een p.i.w.-er
werd
opgenomen, “een onbekend persoon aan[gaf] dat ze de volgende dag klaar zouden staan.”.

De directeur kan, indien dit noodzakelijk is in verband met de handhaving van de orde en veiligheid in de inrichting, aan een gedetineerde die is geplaatst op de GVM-lijst toezichtmaatregelen opleggen. Alvorens hiertoe te beslissen dient de directeur
een eigen belangenafweging omtrent de noodzaak van die toezichtmaatregelen te maken. Gelet op het ingrijpende karakter van de toezichtmaatregelen moet die belangenafweging voor de gedetineerde inzichtelijk zijn en worden onderbouwd met schriftelijke
verslaglegging. De enkele verwijzing naar de plaatsing van een gedetineerde op de GVM-lijst volstaat niet.

De beroepscommissie acht, gelet op hetgeen de directeur tijdens het rogatoir verhoor heeft aangevoerd, voldoende aannemelijk geworden dat de directeur voorafgaande aan zijn beslissing van 6 februari 2014 een belangenafweging heeft gemaakt tussen
enerzijds het belang van klager bij beëindiging van de toezichtmaatregelen en anderzijds het belang van de inrichting en de maatschappij bij voortzetting daarvan. In de beschikking waarbij de bestreden toezichtmaatregelen zijn opgelegd staat vermeld
wat
de aanleiding is geweest voor het opleggen van de toezichtmaatregelen en daarmee heeft de directeur zijn beslissing naar het oordeel van de beroepscommissie voldoende inzichtelijk gemaakt. Hoewel klager zich in de p.i. Leeuwarden correct gedraagt en
niet is gebleken van feiten en omstandigheden op grond waarvan kan worden vermoed dat klager (opnieuw) voornemens is de inrichting te ontvluchten, acht de beroepscommissie het, gezien de ernst van de door klager begane gedragingen en het relatief
geringe tijdsverloop – twee maanden – tussen het voorval en het moment dat de bestreden beslissing is genomen, begrijpelijk en niet onredelijk dat de directeur op 6 februari 2014 de belangen van de inrichting en de maatschappij zwaarder heeft laten
wegen dan klagers belangen. De beroepscommissie is voorts van oordeel dat de opgelegde toezichtmaatregelen passen bij de door klager begane gedragingen en dat de directeur in zijn beschikking voldoende heeft toegelicht waarom het opleggen van die
maatregelen noodzakelijk is. Gelet op het vorenstaande komt de beroepscommissie tot het oordeel dat de beslissing van de directeur om klager op 6 februari 2014 de bestreden toezichtmaatregelen op te leggen niet kan worden aangemerkt als onredelijk of
onbillijk.
De beroepscommissie zal het beroep voor zover dat betrekking heeft op de beslissing tot oplegging van de toezichtmaatregelen derhalve ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagcommissie in zoverre met aanvulling van de gronden bevestigen.

Niets afdoende aan het vorenstaande overweegt de beroepscommissie dat bij het uitblijven van nieuwe belastende informatie, klagers belang bij beëindiging van de maatregelen steeds zwaarder zal gaan wegen dan het belang van de inrichting en de
maatschappij, hetgeen betekent dat de maatregelen op enig moment moeten worden afgeschaald dan wel beëindigd. In de bestreden beschikking staat dat de directeur maandelijks zal toetsen of voortduring van de opgelegde maatregelen noodzakelijk is. Klager
heeft ter zitting verklaard dat hij maandelijks een nieuwe beschikking heeft gekregen waarbij is beslist de maatregelen onverkort te handhaven. Op verzoek van de beroepscommissie heeft de directeur de op klager betrekking hebbende maandrapportages
overgelegd. Uit die maandrapportages maakt de beroepscommissie op dat klager zich in de p.i. Leeuwarden op geen enkele wijze heeft beziggehouden met activiteiten die in verband kunnen worden gebracht met een ontvluchting. Tegen deze achtergrond
oordeelt
de beroepscommissie dat de noodzaak om de maatregelen gedurende de maximale periode van zes maanden te laten voortduren niet is gebleken. In dit verband is van belang de vraag wanneer had moeten worden beslist tot afschaling dan wel beëindiging van de
toezichtmaatregelen. De beroepscommissie overweegt dat zij, onder bovengenoemde omstandigheden, een ‘monitoringsperiode’ van in totaal drie maanden – aldus tot eind maart/begin april 2014 – redelijk had geacht. In dit verband merkt de beroepscommissie
op dat klager voorafgaande aan de onderhavige beslissing, reeds gedurende een maand onderworpen is geweest aan toezichtmaatregelen.
Gelet op het vorenstaande zal de beroepscommissie het beroep, voor zover de onderhavige toezichtmaatregelen twee maanden hebben geduurd ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagcommissie in zoverre bevestigen met aanvulling van de gronden. De
beroepscommissie zal het beroep, voor zover de onderhavige maatregelen langer dan twee maanden hebben geduurd, gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie in zoverre vernietigen en het beklag op dit onderdeel alsnog gegrond verklaren. Nu de
rechtsgevolgen van (een deel van) de bestreden beslissing niet meer ongedaan gemaakt kunnen worden ziet de beroepscommissie aanleiding klager een tegemoetkoming toe te kennen. Zij bepaalt de hoogte van die tegemoetkoming op € 50,=.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep voor zover het de oplegging alsmede de voortduring van de maatregelen gedurende twee maanden betreft, ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden.
De beroepscommissie verklaart het beroep, voor zover de onderhavige maatregelen langer dan twee maanden hebben geduurd, gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag op dit onderdeel alsnog gegrond. Zij
bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming van € 50,= toekomt.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. F.G. Bauduin, voorzitter, J.G.A. van den Brand en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van
mr. F.A. Groeneveld, secretaris, op 11 juli 2014

secretaris voorzitter

Naar boven