Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/1630/GB, 21 juli 2014, beroep
Uitspraakdatum:21-07-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/1630/GB

betreft: [klager] datum: 21 juli 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M.P.J.C. Heuvelmans, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 29 april 2014 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.

Klager is, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. H.M.S. Cremers, op 20 juni 2014 door een lid van de Raad gehoord.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft beslist tot plaatsing van klager als preventief gehechte in het huis van bewaring (h.v.b.) van de extra beveiligde inrichting (EBI) te Vught.

2. De feiten
Klager is sedert 8 april 2014 gedetineerd. Hij verbleef in het h.v.b. van de penitentiaire inrichting Krimpen aan den IJssel.

3. De standpunten
3.1. Door en namens klager is het beroep tegen de beslissing hem te plaatsen in de EBI als volgt toegelicht.
Klager heeft tijdens zijn detentie een en ander in dagboekvorm opgeschreven. Hij is van mening dat hij onschuldig is en dat daarnaast zijn plaatsing in de EBI onterecht is. Hij was radeloos en heeft een pols ader opengesneden. Vervolgens kreeg hij
spijt
en heeft toen alarm geslagen. Het klopt dat hij in de ziekenwagen de haak/geprepareerde vork nog bij zich had. Klager stelt dat hij die haak niet echt nodig had omdat handboeien met bijna alles kunnen worden opgemaakt. Klager weet dat omdat hij via
zijn
beveiligingsbedrijf zelf ook handboeien verkoopt. Klager had eigenlijk een vorm van verstandsverbijstering. Eenmaal in de ambulance, bedacht hij zich en kwam tot de overtuiging dat hij moest stoppen met eventuele pogingen om aan detentie te ontsnappen.
Klager leest vervolgens een en ander voor uit zijn dagboekaantekeningen. Klager zegt toe dat een kopie van zijn aantekeningen aan de beroepscommissie zal worden gezonden. Klagers raadsvrouw legt een pleitnota over en voert het woord overeenkomstig die
pleitnota. Er was bij klager sprake van een impulsieve actie. Klager is geen 'biker' en wil dat ook niet (meer) worden. Alle gedragingen en gewoontes van klager worden in een negatief daglicht gesteld. Klager beoefent een vechtsport, dat is op zich
niet
verboden. Klagers verblijfadres is niet onbekend, dat valt te lezen in zijn dossier. Er is volgens klager geen sprake van recidivegevaar. Er zijn in de strafzaak inderdaad getuigenverklaringen tegen klager. Een van zijn medeverdachten wil klager zwart
maken. Die medeverdachte, die in Duitsland gedetineerd is, wil graag overgebracht worden naar Nederland. Dat zou aanleiding kunnen zijn voor die valse verklaring. Klager ontkent de feiten waarvoor hij is gedetineerd en heeft dat ook steeds gedaan.
Klager vindt het vreemd en onjuist dat hij in de EBI is geplaatst terwijl een medeverdachte in de p.i. Roermond verblijft zonder beperkingen.
Klager stelt nog dat hij, als hij had willen vluchten, dat zonder meer had kunnen doen. Door de vechtsport die hij beoefent is hij zonder meer in staat drie personen uit te schakelen. Hij heeft dat echter toen niet willen doen. Hij had ook uit het
ziekenhuis kunnen vluchten, die mogelijkheid daartoe was er wel. Klager heeft dat toen ook niet willen doen.

Klagers raadsvrouw heeft bij schrijven van 30 juni nog het volgende aangevoerd. Klager ontkent twee officieren van justitie te hebben bedreigd. Eventuele verklaringen daarover zijn afkomstig van een getuige en zijn vals. Die getuige is niet
betrouwbaar.
Uit passages van het verhoor van die getuige blijkt dat deze veelvuldig in strijd met de inmiddels bekende feiten heeft verklaard. De lichamen van de slachtoffers zijn immers gevonden en de verklaringen over het verdwijnen daarvan zijn in strijd met de
werkelijkheid. Die getuige heeft ook indirect medegedeeld waarom hij belastende verklaringen over klager heeft afgelegd. De getuige wilde, omdat zijn moeder ernstig ziek was, overgebracht worden naar een Nederlandse gevangenis. Dat is hem door die
verklaringen ook gelukt. Klager is van mening dat deze getuigenverklaringen niet mogen meewegen bij de bestreden beslissing.

3.2. In het selectievoorstel van de directeur van de p.i. Krimpen aan den IJssel is aangegeven dat klager, gelet op het advies van het Gedetineerden recherche informatiepunt, zo snel als mogelijk zou moeten worden overgeplaatst en dat geadviseerd
wordt klager over te plaatsen naar de EBI.

3.3. De selectiefunctionaris die klager op 29 april 2014 in de p.i. Krimpen aan den IJssel heeft gesproken in het kader van het voorstel tot plaatsing in de EBI heeft het volgende bericht.
Klager baalde van zijn impulsieve actie en ontkende het verhaal zoals dat door de directeur van de p.i. Grave werd geschilderd, niet. Hij gaf aan niet daadwerkelijk een poging tot ontsnapping te hebben ondernomen. Hij besefte dat een ontsnapping
zinloos
was. Hij gaf aan dat hij geen hulp van buitenaf heeft geregeld, terwijl hij daar op zich wel gelegenheid voor zou hebben gehad. Klager ontkende dat zijn woonadres in Duitsland onbekend zou zijn en verklaarde dat zijn bedrijf op dat adres nog steeds
gevestigd is. Hij heeft enige tijd in Spanje in een huurappartement verbleven omdat hij daar op zoek naar werk was. Hij wilde ook daar een beveiligingsbedrijf opzetten. Klager verklaarde geen lid te zijn van de Outlaw Motor Gang. Hij was in 2006
genomineerd als president voor de afdeling Zuid Limburg maar die verkiezing is nooit doorgegaan. Sinds die tijd zou hij geen contacten meer hebben met deze club. Klager is van mening dat hij weer snel op vrije voeten zal komen omdat er tegen hem geen
sterke strafzaak voorligt

3.4. De selectiefunctionaris heeft bericht dat de noodzaak tot klagers plaatsing in de EBI is bezien aan de hand van het daartoe strekkende voorstel van de directeur van de p.i. Krimpen aan den IJssel. Uit beschikbare informatie bleek dat klager op
11 april 2014 is geplaatst in de p.i. Grave omdat hij werd verdacht van het plegen van zeer ernstige delicten die destijds uitvoering in de media zijn belicht en hebben geleid tot een geschokte rechtsorde. Ook klagers recente aanhouding is wederom
uitvoerig in de media belicht, net als de delicten waarvan hij wordt verdacht. Klager heeft in dit verband aangegeven dat hij in zijn zaak zou gaan voor vrijspraak dan wel levenslang. Op 12 april 2014 bleek, naar aanleiding van door klager zelf
verrichte handelingen, ziekenhuistransport noodzakelijk. Na terugkeer is besloten klagers eigendommen te controleren. Er werd (onder meer) een ijzeren haakje aangetroffen, waarvan klager het nut niet kon uitleggen. Ook werden er brieven aangetroffen
waarin klager het had over een afscheid. Bij zijn vertrek naar het ziekenhuis had klager een zorgvuldig ingepakte tas met kleding en toiletspullen meegenomen. De aangetroffen haak bleek afkomstig van een vork die later in klagers cel werd aangetroffen.
Met deze haak bleek het mogelijk de handboeien te openen. Klager heeft tijdens zijn verblijf in Grave kans gezien om, ondanks alle beperkingen, via een medegedetineerde zijn raadsman in te lichten. Deze belde kort na het voorval met de inrichting om
navraag te doen. Klager werd vervolgens op 15 april 2014 overgeplaatst naar de p.i. Krimpen aan den IJssel. Tijdens het transport stelde hij aan het personeel vragen over transporten naar de rechtbank en het ziekenhuis. Ook vroeg hij of hij in een
‘carrousel’ zat en of op eenmalige wijze zo vervoerd werd of dat dit altijd zo zou gaan. Tenslotte toonde hij veel belangstelling voor het dienstwapen van de transportbegeleider. Op 15 april 2014 heeft klager verklaard dat hij op 12 april 2014 het
besluit had genomen om ten koste van alles te ontvluchten en pas terug te komen als hij zijn onschuld zou kunnen bewijzen. Hij verklaarde daarbij de metalen haak te hebben gemaakt om zijn handboeien te kunnen openen. Ook verklaarde hij een snee in zijn
pols te hebben gemaakt. Hij verklaarde dat het daaruit voortvloeiende ziekenhuistransport precies in zijn plan paste en dat hij voornemens was geweest de begeleiders uit te schakelen. Klager gaf toen aan vechtsporten te hebben beoefend, ex-commando te
zijn en intensieve schietoefeningen te hebben gevolgd. Uit rapportage komt naar voren dat hij niet suïcidaal is en weldoordacht en planmatig te werk kan gaan met weinig compassie voor anderen. Sinds de delicten waarvan hij wordt verdacht hebben
plaatsgevonden, in 2006, is er geen sprake meer van een vaste woon- of verblijfplaats in Nederland. Klager heeft aangegeven een woning te hebben in Spanje en wil niet verklaren waar hij daadwerkelijk woont. Het openbaar ministerie (OM) heeft aangegeven
dat er sprake is van recidivegevaar voor het (eventueel) plegen van ernstige geweldsdelicten, ook gelet op de door klager geuite bedreigingen jegens een tweetal officieren van justitie. In geval van ontvluchting zou er bij klager sprake zijn van een
onaanvaardbaar maatschappelijk risico en van maatschappelijke onrust, nog afgezien van de mate van geweld waarvan sprake zou kunnen zijn indien dit van doorslaggevende betekenis zou (kunnen) zijn voor het welslagen van een poging tot ontvluchting. Dat
geldt ook voor het geval dat klager na een ontvluchting uitvoering zou geven aan eerdergenoemde bedreigingen. Gelet hierop is besloten klager te plaatsen in het h.v.b. van de EBI.

4. De beoordeling
4.1. De EBI is aangewezen als h.v.b. en gevangenis voor mannen met een regime van beperkte gemeenschap, een individueel regime en een extra beveiligingsniveau.

4.2. Op grond van artikel 6 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden, kunnen in de extra beveiligde inrichting gedetineerden worden geplaatst die:
a. een extreem vluchtrisico vormen en een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen in termen van recidivegevaar voor ernstige geweldsdelicten, of
b. bij ontvluchting een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen, waarbij het vluchtrisico als zodanig hieraan ondergeschikt is.

4.3. Artikel 26 van voornoemde Regeling noemt de voorwaarden die in acht worden genomen bij de beslissing tot plaatsing in een EBI en de beslissing tot verlenging van het verblijf in een EBI elke zes maanden daarna.

4.4. De beroepscommissie overweegt het volgende.
Uit de inlichtingen van de selectiefunctionaris, waaronder begrepen het selectieadvies van de directeur van de p.i. Krimpen aan den IJssel en een rapport van het Meldpunt Grip van 16 april 2014, komt naar voren dat klager, die is aangehouden op
verdenking van het plegen van een ernstig misdrijf, tijdens zijn verblijf in de p.i. Grave voorbereidingshandelingen heeft gepleegd om zich aan detentie te onttrekken. Klager heeft dit ook erkend. De omstandigheid dat klager vervolgens – naar eigen
zeggen – heeft afgezien van een daadwerkelijke ontsnapping maakt de ernst van dat voornemen niet minder. De beroepscommissie weegt daarbij mee dat klager heeft verklaard dat hij, indien hij dat zou willen, geen problemen zou hebben om twee of drie
bewakers of begeleiders onschadelijk te maken teneinde zich aan zijn detentie te kunnen onttrekken. Dit maakt dat de selectiefunctionaris in redelijkheid kon overwegen dat ten aanzien van klager een vluchtrisico bestaat. Gelet op de aard van de
delicten
waarvan klager wordt verdacht, alsmede gelet op de tegen klager voorliggende verklaringen omtrent bedreigingen van medewerkers van het OM moet worden geoordeeld dat klager bij een ontvluchting een onaanvaardbaar maatschappelijk risico zou vormen. Op
grond daarvan komt klager in aanmerking voor plaatsing in de EBI.
De andere door de selectiefunctionaris aangevoerde grond, te weten dat klager bij ontvluchting een onaanvaardbaar maatschappelijk risico zou voeren in termen van recidivegevaar voor ernstige geweldsdelicten acht de beroepscommissie onvoldoende
aannemelijk. Uit het procesdossier komt – zeker nu klagers strafzaak in eerste aanleg nog niet is afgedaan – onvoldoende naar voren op grond waarvan dat recidivegevaar moet worden aangenomen.
De beroepscommissie concludeert daarom dat klager, gelet op het hiervoor overwogene, valt in de onder 4.2 bedoelde categorie b. De beroepscommissie komt, gelet op het vorenstaande, tot het oordeel dat de beslissing klager te plaatsen in de EBI niet in
strijd is met de wet en, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, evenmin als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.T. Bol en mr. L.M. Moerings, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 21 juli 2014.

secretaris voorzitter

Naar boven