Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/1822/GV, 21 juli 2014, beroep
Uitspraakdatum:21-07-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/1822/GV

betreft: [klager] datum: 21 juli 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 21 mei 2014 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om het beroep schriftelijk toe te lichten. Klagers raadsvrouw, mr. H.M.S. Cremers, is in de gelegenheid gesteld een schriftelijke
toelichting te geven op het beroep van klager. De raadsvrouw heeft van die gelegenheid geen gebruik gemaakt.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.

2. De standpunten
Klager heeft het beroep als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Klagers detentie is, anders dan de selectiefunctionaris aanvoert, niet op 10 oktober 2010 aangevangen maar op 7 oktober 2012. Vervolgens is hij op 14 oktober 2012 door de Medisch
Adviseur voorlopig detentieongeschikt verklaard. Justitie heeft dit als strafonderbreking aangemerkt en die tijd is dan ook niet van klagers gevangenisstraf afgetrokken. Klager heeft al die tijd wel een enkelband moeten dragen. Op 14 oktober 2012 kreeg
klager een uit-detentieverklaring mee. Hij kreeg toen geen reiskostenvergoeding en heeft in die periode zelf zijn ziektekostenverzekering moeten betalen. Klager is daarom van mening dat hij ten tijde van het faillissement niet gedetineerd was. Daaruit
volgt de conclusie dat het faillissement van zijn bedrijf plaatsvond voorafgaand aan zijn huidige detentie omdat klager pas op 23 juni 2013 weer gedetineerd is geraakt. Dat betekent dat de zakelijke belangen al voor de detentie bestonden. Klager
verwijst verder naar het rapport van de Nationale Ombudsman (Nom) met betrekking tot zijn voorlopige detentieongeschiktheid. Klager is op 13 maart 2013 niet teruggekeerd naar de inrichting in verband met gezondheidsproblemen van hem en zijn
minderjarige
dochter. Klager heeft de selectiefunctionaris daar uitvoerig van op de hoogte gesteld. Het optreden van justitie in dezen is uitvoerig aan de orde geweest in het eerdergenoemde rapport van de Nom. Klager is van mening dat hij zich, omdat hij op 13
maart
2013 niet gedetineerd was, niet heeft onttrokken aan detentie. Het is juist dat bij klager een mobiele telefoon is aangetroffen tijdens detentie. Daar is hij disciplinair voor gestraft. Indien dat reden is voor een afwijzing van zijn verzoek om
strafonderbreking, wordt klager dubbel bestraft. Klager heeft zijn dieetadvies niet aan zijn laars gelapt, hij is daar in goed overleg mee gestopt.
Uit de brief van de curator van het faillissement komt duidelijk naar voren dat zijn aanwezigheid noodzakelijk is voor de beëindiging van dat faillissement. Dat is ook in het belang van de crediteuren. Klager kan een en ander niet in detentie regelen.
Zonder computer en internettoegang heeft hij geen inzage in bankgegevens en kan hij geen administratie samenstellen en kan ook geen aangifte gedaan worden bij de belastingdienst. Klager begrijpt niet dat het openbaar ministerie (OM), dat tot nog toe
steeds positief heeft geadviseerd, thans negatief zou adviseren. Klager is van mening dat er geen redenen zijn om zijn strafonderbreking af te wijzen. Gelet op alle omstandigheden ligt het volgens klager voor de hand dat justitie inschikkelijker zou
mogen zijn

Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht.
Klager vraagt om strafonderbreking op zakelijke gronden teneinde het faillissement van het bedrijf – dat op naam van zijn partner staat – af te ronden. Daarvoor is zijn aanwezigheid thuis gewenst. Uit een schrijven van de curator komt naar voren dat
klager de enige is die voldoende inzicht kan geven in het verleden en er daarom voor kan zorgen dat de jaarstukken en belastingaangiftes over de afgelopen jaren in orde gemaakt kunnen worden. Omdat klager dat niet vanuit detentie zou kunnen doen,
vraagt
de curator dringend om een strafonderbreking van klager.
Uit inlichtingen van de inrichting komt naar voren dat klager sinds 25 juni 2013 nooit een zakenbezoek heeft aangevraagd en ook nooit een verzoek heeft ingediend om zijn administratie in te mogen voeren om deze op orde te brengen. Uit de rapportage
komt
verder naar voren dat klager tijdens zijn verblijf in detentie afspraken slecht nakomt. Hij heeft een strafonderbreking genoten maar is daar niet tijdig van teruggekeerd. Nog recent heeft klager een disciplinaire straf opgelegd gekregen wegens het
bezit
van een mobiele telefoon. Hoewel klager meermalen verwijst naar het rapport van de Nom, is dit rapport niet bij de beoordeling van de aanvraag betrokken omdat dit rapport betrekking heeft op klagers lichamelijke gesteldheid en de wijze van omgaan
daarmee terwijl het bij deze aanvraag een strafonderbreking om zakelijke redenen betreft. Anders dan klager aanvoert, kan hij in detentie zijn administratie op orde brengen. Hij kan de papieren immers op orde brengen en vervolgens een
administratiekantoor in de arm nemen om zijn aangiften te verwerken. Dit kan via zakelijk bezoek. Klager heeft volgens de selectiefunctionaris te weinig inspanning verricht om zijn zaken vanuit detentie te regelen terwijl hij daarnaast elke situatie
aangrijpt om strafonderbreking te krijgen. Nog onlangs heeft hij om strafonderbreking verzocht in verband met gezondheidsproblemen van zijn dochter. Dat verzoek is toen afgewezen omdat er geen sprake was van noodzaak.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van Justitieel Centrum voor Somatische Zorg (JCvSZ, voorheen het Justitieel Medisch Centrum) heeft negatief geadviseerd ten aanzien van het verzoek om strafonderbreking.
De advocaat-generaal bij het ressortparket te ‘s Hertogenbosch heeft bij gelegenheid van een eerder verzoek om strafonderbreking op 12 februari 2014 negatief geadviseerd.
De politie Limburg heeft zich onthouden van advies.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van 3 jaar en zeven maanden met aftrek, wegens
– kortweg – witwassen, deelname aan een criminele organisatie en overtreding van de Wet Wapens en Munitie. Aansluitend dient hij voor soortgelijke delicten een gevangenisstraf van 28 maanden en 24 dagen te ondergaan. De wettelijk vroegst mogelijke
v.i.-datum valt op of omstreeks 26 februari 2017. Aansluitend dient hij eventueel een tweetal straffen van subsidiaire hechtenis van respectievelijk 365 dagen en negen dagen te ondergaan.

Het beroep is gericht tegen de afwijzing van een verzoek om strafonderbreking.

Op grond van het bepaalde in de artikelen 34 en 38 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) kan strafonderbreking worden verleend wegens zodanig bijzondere omstandigheden in de persoonlijke sfeer, dat niet kan worden
volstaan met een andere vorm van verlof en kan strafonderbreking eenmalig worden verleend in verband met dringende omstandigheden van zakelijke aard, waarbij de gedetineerde dient aan te tonen dat zijn persoonlijke aanwezigheid dringend noodzakelijk is
en dat de zakelijke belangen al voor aanvang van de detentie bestonden.

De beroepscommissie stelt voorop dat strafonderbreking valt onder de noemer verlof en dat de algemene weigeringsgronden voor verlof, zoals vermeld in artikel 4 van de Regeling, onverkort van toepassing zijn. Door strafonderbreking wordt de detentie
niet
beëindigd, maar onderbroken. Na afloop van de strafonderbreking wordt de detentie verder voortgezet.

De beroepscommissie zal het advies van het OM niet bij haar oordeel betrekken nu dit advies
– ook blijkens de inhoud – ziet op een eerder verzoek om strafonderbreking om andere gronden.

Ten aanzien van de omstandigheden van zakelijke aard geldt dat de beroepscommissie, anders dan de Staatssecretaris, van oordeel is dat de zakelijke belangen al voor de aanvang van de detentie bestonden. Het betreffende bedrijf ([naam bedrijf]) staat
sinds 1 juli 2006 op naam van klagers partner en onweersproken is dat klager degene was die feitelijk de zakelijke belangen van dat bedrijf behartigde. De omstandigheid dat dit bedrijf ten tijde van klagers detentie, op 5 februari 2013, in staat van
faillissement is verklaard maakt dit niet anders. De beroepscommissie is echter van oordeel dat klager niet heeft aangetoond dat zijn persoonlijke aanwezigheid buiten de inrichting vereist is voor het op orde brengen van de administratie van het
bedrijf. Klager kan immers de administratieve bescheiden laten invoeren en deze, na een en ander op orde te hebben gebracht, ter hand te stellen van een boekhouder of administratiekantoor om de jaarstukken en belastingaangiften op te stellen.
Daarnaast komt uit de inlichtingen van de selectiefunctionaris naar voren dat aan klager eerder een strafonderbreking is toegekend. Vast staat dat klager zich vervolgens heeft onttrokken aan detentie door na ommekomst van die strafonderbreking niet
terug te keren naar de inrichting. Gelet hierop bestaat de vrees dat klager zich na afloop van de verzochte strafonderbreking opnieuw aan de detentie zal onttrekken. Dit vormt een contra-indicatie voor het verlenen van strafonderbreking en
rechtvaardigt
op zichzelf een afwijzing van klagers verzoek.
Derhalve kan de beslissing van de Staatssecretaris, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en mede gelet op de weigeringsgrond zoals bedoeld in artikel 4 onder a van de Regeling, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. R.S.T. van Rossem – Broos en mr. G.L.M. Urbanus, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 21 juli 2014.

secretaris voorzitter

Naar boven