Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/1186/SGA, 9 april 2014, schorsing
Uitspraakdatum:09-04-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

DBT  v

Uitspraak

Nummer : 14/1186/SGA
Betreft : [klager] datum: 9 april 2014

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift van

[...], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de locatie Zuyder Bos te Heerhugowaard.

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde locatie van 3 april 2014, inhoudende de oplegging van een disciplinaire straf van
drie dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, met verwijdering van de televisie, ingaande op 3 april 2014 om16.00 uur en eindigend op 6 april 2014 om 16.00 uur, wegens een positieve uitslag van een urinecontrole op het gebruik
van softdrugs;
en – zo verstaat de voorzitter – van de beslissing van de directeur van voormelde locatie van 3 april 2014, inhoudende terugplaatsing naar het basisprogramma (degradatie) wegens het vertonen van zogenaamd ‘rood’ gedrag.

De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het klaagschrift van 5 april 2014 alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 9 april 2014.

1. De beoordeling
Ten aanzien van de opgelegde disciplinaire straf.
Uit de inlichtingen van de directeur komt naar voren dat de opgelegde disciplinaire straf afliep op 6 april 2014 om 16.00 uur.

Nu de beslissing tot oplegging van de bestreden disciplinaire straf niet meer ten uitvoer wordt gelegd, zal het verzoek niet meer tot het door verzoeker beoogde resultaat kunnen leiden. Verzoeker heeft daarom geen belang meer bij een toewijzing van het
verzoek zodat dit onderdeel van het verzoek daarom moet worden afgewezen.

Ten aanzien van de degradatie.
De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en
beslist.
Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de
(verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat niet het geval. Op grond van een wijziging in de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (Regeling Spog) is op 1 maart 2014 het
Beleidskader ‘Dagprogramma, beveiliging en toezicht op maat’ (programma DBT) in werking getreden. Daarbij is voor de gedetineerden een systeem van promoveren en degraderen ingevoerd. Degradatie, terugplaatsing naar het basisprogramma, vindt (onder
meer)
plaats als een gedetineerde die in het plusprogramma is geplaatst ‘rood’ gedrag heeft vertoond. Het gebruik van (soft)drugs is bestempeld als ‘rood’ gedrag. Voldoende aannemelijk is dat verzoeker softdrugs heeft gebruikt. Het verweer dat
medegedetineerden die ook positief scoorden bij een urinecontrole niet zijn gesanctioneerd, slaagt naar het voorlopig oordeel van de voorzitter niet nu het hier, blijkens de inlichtingen van de directeur, andersoortige gevallen betreft.
Naar het – nog steeds voorlopig – oordeel van de voorzitter kon de directeur daarom in redelijkheid tot de bestreden beslissing komen. Ook dit onderdeel van het verzoek zal daarom worden afgewezen.

2. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek af.

Aldus gedaan door mr. R.W. van Zuijlen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 9 april 2014.

secretaris voorzitter

Naar boven