Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/1448/SGA, 2 april 2014, schorsing
Uitspraakdatum:02-04-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer : 14/1048/SGA
Betreft : [klager] datum: 2 april 2014

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift, ingediend door mr. L.M.F. Aarts, namens

[...], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Nieuwegein.

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde inrichting van 7 maart 2014, inhoudende terugplaatsing van verzoeker van het
plusprogramma naar het basisprogramma.

De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van een drietal door verzoeker ingediende klaagschriften van 7 maart 2014 en van een door zijn raadsvrouw ingediend aanvullend klaagschrift van 27 maart 2014, alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de
directeur van 31 maart 2014.

1. De beoordeling
De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en
beslist.
Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de
(verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat niet het geval. Verzoeker is op 1 maart 2014 in het kader van het overgangsrecht van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden geplaatst
in het plusprogramma. Op 7 maart 2014 heeft de directeur, op basis van zijn bevoegdheid op grond van artikel 1d van genoemde Regeling, verzoeker teruggeplaatst naar het basisprogramma omdat verzoeker niet langer zou voldoen aan de vastgelegde normen om
in aanmerking te komen voor een verblijf in het plusprogramma. Zo is uit de door de directeur verstrekte inlichtingen, waaronder een tweetal op 6 maart 2014 door personeel van DV&O opgemaakte verslagen, gebleken dat verzoeker zich tijdens een
ziekenhuistransport agressief heeft gedragen richting het personeel en dat hij heeft gedaan alsof hij wilde weglopen tijdens het transport. Op grond van het voorgaande kon de directeur – naar het voorlopig oordeel van de voorzitter – in redelijkheid
oordelen dat verzoeker niet langer voldoet aan de voorwaarden voor deelname aan een plusprogramma.

Gelet op het vorenstaande is - naar het voorlopig oordeel van de voorzitter - voldoende aannemelijk geworden dat er aanleiding bestond om verzoeker terug te plaatsen van het plusprogramma naar het basisprogramma. Die beslissing wordt – nog steeds naar
het voorlopig oordeel van de
voorzitter – niet onredelijk of onbillijk geacht en ook niet in strijd met een wettelijk voorschrift. Het verzoek zal daarom worden afgewezen.

2. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek af.

Aldus gedaan door mr. A. van Waarden, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 2 april 2014.

secretaris voorzitter

Naar boven