Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/1281/GV, 4 juni 2014, beroep
Uitspraakdatum:04-06-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/1281/GV

betreft: [klager] datum: 4 juni 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M. de Reus, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 8 april 2014 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman, mr. M. de Reus, om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. De verlofaanvraag is afgewezen onder meer omdat klager eerder niet is teruggekeerd van een regimair verlof. Anders dan - volgens klager - in het advies vrijheden staat, is klager na zijn onttrekking
niet
aangehouden, maar heeft hij zich gemeld bij de beperkt beveiligde inrichting (b.b.i.). Klager heeft er dus zelf voor gekozen zijn onttrekking te beëindigen. Klager heeft inmiddels de negatieve consequenties ondervonden van zijn onttrekking; hij is
teruggeplaatst naar een gesloten inrichting en de rechtbank heeft beslist klagers datum van voorwaardelijke invrijheidstelling vijf maanden uit te stellen. Uit het inrichtingsadvies vloeit voort dat klager zich in detentie naar behoren gedraagt, dat
hij
opleidingen volgt en deelneemt aan het programma terugdringen recidive (TR). Gegeven het voorgaande kan op basis van de enkele onttrekking niet worden geoordeeld dat er een ernstig vermoeden bestaat dat klager zich aan zijn detentie zal onttrekken bij
verlofverlening. Voorts heeft de selectiefunctionaris de aanvraag van klager afgewezen omdat klager niet goed weet wat hij wil in het kader van zijn resocialisatie. In dit verband verdient opmerking dat klager deelneemt aan TR, dat hij is geaccepteerd
bij stichting DOOR, maar dat hij inmiddels opteert voor een ‘stapeltraject’. Klager ziet niet in, nog los van de vraag of hetgeen in het selectieadvies is beschreven juist is, op welke wijze de omstandigheid dat hij onvoldoende duidelijkheid zou bieden
over het te volgen resocialisatietraject van invloed kan zijn op beslissingen omtrent het verlenen van verlof. Geen van de weigeringsgronden als genoemd in artikel 4 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) lijkt op
dit
punt van toepassing. Verzocht wordt het beroep gegrond te verklaren.

Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Klager is op 29 juli 2013 niet teruggekeerd van een regimair verlof. Ondanks het feit dat klager zich in de inrichting correct gedraagt en werkt aan zijn resocialisatie,
bestaat
er, nu klager zich heeft onttrokken aan zijn (huidige) detentie, weinig vertrouwen in een goede afloop van het verlof. Daarnaast weet klager niet goed wat hij wil in het kader van zijn resocialisatie. Eerst wilde hij worden geplaatst bij stichting
DOOR.
Daar heeft hij een intakegesprek gehad en is hij geaccepteerd. Echter, inmiddels is hij van gedachten veranderd en wil hij in aanmerking komen voor een gestapeld traject. Anders dan klagers raadsman meent, vormt het enkele feit dat klager zich heeft
onttrokken aan zijn detentie voldoende grond voor afwijzing van de verlofaanvraag. Gebleken is dat klager niet goed met afspraken kan omgaan als hij niet in een omgeving verblijft waarin hem structuur wordt aangeboden. De beslissing om de
verlofaanvraag
af te wijzen is niet onredelijk en onbillijk.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de p.i. Lelystad heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag, omdat er op dit moment onvoldoende vertrouwen bestaat in een goede afloop van het verlof, nu klager zich tijdens zijn huidige detentie heeft onttrokken aan
detentie.
De politie heeft positief geadviseerd ten aanzien van het verlofadres.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van 42 maanden (3,5 jaar) met aftrek, wegens handelen in strijd met de Opiumwet. Aansluitend dient hij een gevangenisstraf van 150 dagen te ondergaan in verband met een beslissing van de rechtbank tot uitstel van de
voorwaardelijke invrijheidstelling. De einddatum van klagers detentie is thans bepaald op 10 april 2015.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers eerste verlofaanvraag. Hij kan in totaal zes verlofaanvragen indienen.

Klager is op 29 juli 2013 niet teruggekeerd van een regimair verlof en heeft zich daarmee onttrokken aan zijn (huidige) detentie. Uit het advies vrijheden volgt dat klagers detentie op of omstreeks 28 augustus 2013 weer is hervat. De onttrekking heeft
derhalve bijna een maand geduurd.

De beroepscommissie is van oordeel dat voornoemde omstandigheid in dit stadium van de detentie een contra-indicatie vormt voor verlofverlening en dat deze, ondanks het gegeven dat klager zich in de inrichting correct gedraagt, de afwijzing van klagers
eerste verlofaanvraag rechtvaardigt. Derhalve kan de beslissing van de Staatssecretaris, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgrond zoals bedoeld in artikel 4 onder a van de Regeling, niet als onredelijk of
onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. G.L.M. Urbanus, voorzitter, mr. M.M. Boone en mr. R.S.T. van Rossem-Broos, leden, in tegenwoordigheid van
mr. F.A. Groeneveld, secretaris, op 4 juni 2014

secretaris voorzitter

Naar boven