Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/0562/GA, 11 juni 2014, beroep
Uitspraakdatum:11-06-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/562/GA

betreft: [klager] datum: 11 juni 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 21 januari 2014 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting Almere,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 22 april 2014, gehouden in de inrichting Amsterdam Over-Amstel, is gehoord [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de inrichting Almere.
Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorg gedragen, heeft hij daarvan geen gebruik gemaakt.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de oplegging van een disciplinaire straf van opsluiting in de eigen verblijfsruimte met televisie voor de duur van drie dagen wegens het weigeren te verklaren over wie van de gedetineerden een personeelslid heeft beledigd en het niet
voorkomen van dit gedrag door de medegedetineerden.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Er is één persoon op de arbeid geweest die zich niet correct heeft gedragen. Bij het personeel was bekend wie deze persoon is. Het is niet terecht dat
klager, gezamenlijk met de hele groep, hier ook voor gestraft is. Klager heeft deze persoon aangesproken op zijn gedrag, meer kon hij niet doen. Als hij het personeel zou vertellen wie het gedaan had zou klager in de problemen komen op de afdeling.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Het wordt alle gedetineerden verweten dat ze hun medegedetineerde(n) niet corrigeren op ongepast gedrag. Dit valt onder de verantwoordelijkheid van
de gedetineerden. De disciplinaire straf is dan ook opgelegd op twee gronden, het niet verklaren wie verantwoordelijk is voor de beledigingen en het niet voorkomen van dit gedrag van die medegedetineerde. Het getoonde gedrag was dermate
grensoverschrijdend dat hier met een disciplinaire straf tegen opgetreden moest worden. Hoewel niet duidelijk was wie de beledigingen heeft geroepen en opgeschreven is de gehele groep hiervoor aansprakelijk.

3. De beoordeling
De beroepscommissie stelt voorop dat het toezicht houden op de gedetineerden een taak is van het inrichtingspersoneel en niet valt onder de verantwoordelijkheid van medegedetineerden. Ook is de beroepscommissie van oordeel dat een gedetineerde in
beginsel niet gestraft kan worden voor het gedrag van een andere gedetineerde. Voor het opleggen van een disciplinaire straf is vereist dat aan de gedetineerde zelf enig verwijt gemaakt moet kunnen worden.
Naar het oordeel van de beroepscommissie heeft klager zich in dit specifieke geval wel verwijtbaar gedragen. De beroepscommissie is namelijk van oordeel dat van klager, toen hem daarnaar werd gevraagd, verwacht mocht worden dat hij het personeel zou
inlichten wie verantwoordelijk was voor de beledigende teksten die al enige tijd in de arbeidszaal gescandeerd werden. Klager heeft zelf verklaard dat hij op de hoogte was van de identiteit van deze medegedetineerde. Het kenbaar maken van de identiteit
had het gedrag van de medegedetineerde(n) kunnen stoppen en door niet die identiteit kenbaar te maken heeft klager bijgedragen aan het voortduren van het gedrag van die gedetineerde(n). Hiervan kan klager een verwijt worden gemaakt. Het door klager
weigeren om deze verklaring af te leggen is – welke redenen hij daarvoor gelet op zijn verdere toekomst in de p.i. ook al dan niet gerechtvaardigd meent te hebben – reden genoeg om de opgelegde straf te rechtvaardigen. Het beroep zal ongegrond worden
verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met wijziging van de gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.M. van der Nat, voorzitter, mr. J.D. den Hartog en mr. L.M. Moerings, leden, in tegenwoordigheid van
mr. T. Nauta, secretaris, op 11 juni 2014

secretaris voorzitter

Naar boven