nummer: A 99/679/GA
betreft: [klager] datum: 18 november 1999
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (PBW) heeft kennis genomen van een op 16 juli 1999 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
de directeur van het huis van bewaring (h.v.b.) „De Karelskamp“ te Almelo,
gericht tegen een uitspraak d.d. 9 juli 1999 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichtingen „Almelo“ te Almelo, gegeven op een klacht van [...], verder te noemen klager,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 22 oktober 1999, gehouden in de gevangenis te Zutphen, zijn gehoord klager en de heren [...] en [...], respectievelijk plv. directeur gedetineerdenzorg en unit-directeur bij het h.v.b. „DeKarelskamp“.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de weigering een computer op cel te mogen hebben.
De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard, op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van de directeur en klager
De directie heeft in beroep haar tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht:
In augustus 1998 is klager vanuit het h.v.b. „De Grittenborgh“ te Hoogeveen overgeplaatst naar het h.v.b. „De Karelskamp“. Op zijn toen gedane verzoek om een computer op cel te mogen hebben is afwijzend gereageerd. Tegen dezebeslissing ging klager niet in beklag. In een later stadium – toen waren de nieuwe huisregels inmiddels in werking getreden – vroeg klager opnieuw om een computer op cel. Tegen de weigering werd ditmaal wel beklag ingesteld. Debeklagcommissie was van oordeel dat klagers situatie dermate bijzonder is dat de directie een uitzondering op haar regel – in beginsel geen computer op cel – had moeten maken. Klager had tijdens zijn verblijf in het h.v.b. „DeGrittenborgh“ ten behoeve van zijn studie een computer met printer aangeschaft en mocht deze goederen op cel houden.
De directie van het h.v.b. „De Karelskamp“ heeft meerdere redenen om als uitgangspunt te nemen dat een computer op cel niet wordt toegestaan. Die redenen zijn:
a) de controle bij invoer is zeer tijdrovend en kan enkel worden verricht door personen met een gedegen kennis van besturingssystemen;
b) na invoer heeft de gedetineerde de mogelijkheid om grote hoeveelheden informatie op te slaan zonder dat daarop enige vorm van controle kan worden uitgeoefend en waarbij rekening moet worden gehouden met de aanwezigheid vanberichten c.q. coderingen;
Daarnaast dient de hardware van de computer gecontroleerd te worden op eventuele opnamemogelijkheden en mogelijkheden om met de buitenwereld te communiceren.
Met behulp van moeilijk c.q. niet detecteerbare zogenaamde speedpacks kan een computer eenvoudig worden omgebouwd tot een zend- en ontvangstmedium van informatie buiten de inrichting;
c) de overzichtelijkheid en controleerbaarheid van de cel komt – naast de overige goederen op cel – door de aanwezigheid van een computer met toebehoren op cel in gevaar en
d) eventuele toestemming om een computer in te voeren voor gebruik op cel kan precedentwerking tot gevolg hebben. Reeds eerder werd op bovengenoemde gronden aan andere gedetineerden geweigerd om een computer op cel te mogen hebben.Precedentwerking zal de rust en orde in de inrichting in negatieve zin beïnvloeden.
Bij een aanvraag voor een computer op cel weegt de directie haar belang af tegen dat van de gedetineerde. Als de gedetineerde belangen heeft die zwaarder wegen dan die van de directie, dan zal een computer op cel worden toegestaan.In het onderhavige geval liggen de feiten als volgt. Klager is aangesteld als onderwijsassistent. Hij heeft ruim meer dan andere gedetineerden de mogelijkheid om op de afdeling onderwijs aanwezig te zijn. Hij verblijft er zo’n 6 tot8 uur per week, waarvan hij zeker 2 tot 3 uur zelfstandig kan werken. Als hij uitbreiding van het aantal uren onderwijs per week zou vragen – dit heeft hij tot op heden niet gedaan -, dan zal dit in overweging worden genomen. Klageris voorts werkzaam als redacteur van de gedeco-krant die in de inrichting wordt verspreid. In die hoedanigheid staat hem ook een computer ter beschikking en daarvan kan hij gebruik maken. Klager volgt een MBO-studie. Deze studiekent een modulaire opbouw. Hij kan zijn studietempo zelf bepalen.
Bij afweging van alle in aanmerking komende belangen was de directie van oordeel dat klagers verzoek om een computer op cel te mogen hebben niet voor inwilliging in aanmerking komt. De directie is, gelet op de omstandigheid datklager in het vorige h.v.b. waar hij verbleef een computer met printer heeft aangeschaft en daar ook op cel mocht hebben, overigens bereid klager tegemoet te komen - en heeft dat ter zitting van de beroepscommissie nog eensduidelijk onderstreept - in die zin dat het klager desgevraagd zal worden toegestaan zijn computer met printer op de afdeling onderwijs te plaatsen, zodat hij daar gebruik kan maken van zijn eigen apparatuur. Voor een verdergaandetegemoetkoming acht de directie geen termen aanwezig.
Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht:
Als er iemand is voor wie de directie een uitzondering had moeten maken, dan ben ik dat. Ik heb in het h.v.b. „De Grittenborgh“ ten behoeve van mijn studie praktijkdiploma informatica een computer met printer aangeschaft die ik opmijn cel mocht hebben. Ik heb daar ongeveer
f. 7.000,= voor betaald, terwijl mijn studiekosten zo’n f. 3.000,= bedragen. Per week dien ik minimaal 20 uur achter mijn computer te werken. In het h.v.b. „De Grittenborgh“ heb ik in anderhalf jaar zes van de vijftien modulesgedaan en ben voor alle modules geslaagd. Ik heb nu nog ongeveer twee jaar studie voor de boeg. In het h.v.b. „De Karelskamp“ heb ik mijn studie moeten stopzetten. Hoewel zulks straffeloos kan, is het zeer onbevredigend. In heth.v.b. „De Karelskamp“ geef ik 7 1⁄2 uur onderwijs per week en ben daarnaast 2 1⁄2 uur voor de gedeco-krant actief. Die 10 uur ben ik ook daadwerkelijk aan het werk en heb ik geen ruimte om de mij ter beschikking staande computers voorprivé-doeleinden te gebruiken.
De directie heeft een aantal argumenten genoemd dat het toestaan van een computer op cel in de weg zou staan. Volgens mij blijft er van die argumenten weinig over als mij wel wordt toegestaan mijn eigen computer met printer op deafdeling onderwijs te plaatsen. Nadeel van een eigen computer met printer op de afdeling onderwijs is dat ik er alleen tijdens de onderwijsuren gebruik van kan maken. Ik verblijf vele uren op mijn eigen cel en zou die uren, met namede avonduren, graag nuttig besteden door met behulp van mijn computer te studeren.
3. De Beoordeling
De wettelijke regeling met betrekking tot het invoeren binnen de inrichting c.q. het houden van voorwerpen op cel is sedert de inwerkingtreding van de PBW op 1 januari 1999 als volgt.
Op grond van het bepaalde in artikel 45, eerste lid, PBW kan in de huisregels van de inrichting worden bepaald dat het bezit van bepaalde soorten voorwerpen binnen de inrichting of een bepaalde afdeling daarvan verboden is, indiendit noodzakelijk is in het belang van de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting, dan wel de beperking van de aansprakelijkheid van de directeur voor de voorwerpen.
In het tweede lid van artikel 45 PBW wordt bepaald dat de directeur de gedetineerde toestemming kan geven hem toebehorende voorwerpen, waarvan het bezit niet verboden is ingevolge het eerste lid, in zijn verblijfsruimte te plaatsendan wel bij zich te hebben voorzover zich dit verdraagt met het belang van de handhaving van de orde en de veiligheid binnen de inrichting en/of het belang van de directeur terzake zijn aansprakelijkheid voor de voorwerpen.
In de ministeriële Regeling model huisregels penitentiaire inrichtingen ( d.d. 24 juli 1998, nr. 705050/98/DJI), hierna Model huisregels te noemen, wordt een en ander in afdeling 4.5.1 nader uitgewerkt.
In artikel 4.5.1.1. wordt een aantal verboden voorwerpen genoemd en wordt voor het overige aan de directeur overgelaten welke overige voorwerpen hij, met inachtneming van het daaromtrent bepaalde in artikel 45, eerste lid, PBW, opde lijst van verboden voorwerpen plaatst.
In de praktijk kunnen zich derhalve ingeval van een verzoek tot invoer c.q. het mogen houden van een bepaald voorwerp op cel drie situaties voordoen.
a. het voorwerp staat op de lijst van verboden voorwerpen;
b. het voorwerp staat op de lijst van toegestane voorwerpen en
c. het voorwerp staat op geen van beide hiervoor genoemde lijsten.
Indien een gedetineerde klaagt over een weigering van de directeur om toestemming te verlenen voor de invoer van een voorwerp dat op de lijst met verboden voorwerpen voorkomt (geval sub a.), klaagt de gedetineerde over de uitvoeringvan een voor alle (zich in de inrichting bevindende) gedetineerden geldende regeling. Tegen een dergelijke beslissing is in beginsel geen beklag mogelijk.
De beroepscommissie merkt nog op dat vanzelfsprekend overleg tussen de directie en de gedeco en de commissie van toezicht bij een penitentiaire inrichting over de geldende regeling voor invoer van goederen mogelijk is, maar dat deregeling als zodanig niet in beklag kan worden aangevochten voorzover deze op basis van de wet is vastgesteld.
Indien een gedetineerde klaagt over de weigering van toestemming tot invoer c.q. intrekking van de toestemming tot het houden van een voorwerp dat voorkomt op de lijst met toegestane voorwerpen (geval sub b.) is de gedetineerdeontvankelijk in zijn klacht en dient te worden beoordeeld of de beslissing van de directeur, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, onredelijk en onbillijk moet worden geacht.
Indien een gedetineerde klaagt over de weigering van de directeur tot het geven van toestemming voor de invoer c.q. tot het houden van een voorwerp dat op geen van beide lijsten voorkomt (geval sub c.), is de gedetineerdeontvankelijk in zijn klacht en dient te worden beoordeeld of de beslissing van de directeur, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, onredelijk en onbillijk moet worden geacht.
In het onderhavige geval doet zich het geval sub c voor; een computer staat niet op de lijst verboden voorwerpen en evenmin op de lijst toegestane voorwerpen.
Klager heeft aangegeven een computer op cel nodig te hebben voor studiedoeleinden. Voldoende aannemelijk is geworden dat klager in het vorige h.v.b. waar hij verbleef een computer met printer heeft aangeschaft en dat hij dezegoederen op cel mocht houden. Hoewel in het Model huisregels onder 4.5.1.2 wordt bepaald dat de directeur van de ene inrichting niet gehouden is het beleid van de directeur van een andere inrichting over te nemen, legt deomstandigheid dat klager in het vorige h.v.b. een computer met printer heeft aangeschaft en ook daadwerkelijk op cel heeft mogen houden, bij de afweging van alle in aanmerking komende belangen wel enig gewicht in de schaal.
Anderzijds dient in aanmerking te worden genomen dat klager, meer dan andere gedetineerden, in de gelegenheid is gebruik te maken van de (computer)faciliteiten die de inrichting ter beschikking stelt. Waar klager voorts isaangeboden zijn eigen computer met printer op de afdeling onderwijs te plaatsen, komt de beroepscommissie, bij afweging van alle belangen en omstandigheden van het geval, tot het oordeel dat de beslissing van de directeur om klagergeen computer op cel toe te staan niet als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt. Het beroep van de directeur zal dan ook gegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog ongegrond.
Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.R. Meijeringh, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. R. Weenink, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.N.E. Plooij, secretaris, op 18 november 1999.
secretaris voorzitter