Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 13/4188/GA, 13 juni 2014, beroep
Uitspraakdatum:13-06-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 13/4188/GA

betreft: [klager] datum: 13 juni 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M.L. van Gaalen, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 14 januari 2014 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Breda,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 23 mei 2014, gehouden in de p.i. Vught, zijn gehoord mr. M.L. van Gaalen, klagers raadsman en [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van p.i. Breda.
De behandeling van het beroep stond geagendeerd voor 12:15 uur. Na afloop van de behandeling van het beroep heeft klager zich om 12:40 uur gemeld bij de portier van de inrichting in Vught. Voordat de beroepscommissie de gelegenheid had om klager alsnog
te horen bleek klager omstreeks 14:00 uur vertrokken te zijn uit de inrichting.

Ter zitting zijn de cameraopnames getoond van het incident op 28 september 2013 in de bezoekzaal van de p.i. Breda.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de oplegging van een ordemaatregel van plaatsing in een afzonderingscel met cameraobservatie voor de duur van drie dagen, wegens het vermoeden van ingeslikte contrabande, alsmede de verlenging van de opgelegde ordemaatregel voor de
duur van zeven dagen.

De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. De camerabeelden laten niet zien dat klagers bezoeker iets in zijn koffie laat vallen, er is enkel te zien dat de hand van de bezoeker zich kort
boven
klagers koffiebeker bevindt. Het is onduidelijk wat er in de koffie van klager te zien is. Het is niet vast te stellen dat er sprake is van een bolletje. Evenmin kan worden uitgesloten dat het niet opgeloste melkpoeder betreft. Uit de beelden blijkt
niet dat klager zijn koffie snel opdrinkt als de beveiliging naar zijn tafeltje toekomt. De opgelegde maatregel toont gebreken nu de tijdstippen van de oplegging en de verlenging niet zijn vermeld. Tevens is er geen arts bij klager geweest voorafgaand
aan de toepassing van het cameratoezicht.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. De beelden geven een redelijk vermoeden dat er handelingen worden verricht tussen klager en zijn bezoeker die niet zijn toegestaan. Het toepassen
van cameratoezicht hield geen verband met de psychische toestand van klager. Overigens blijkt uit het dagrapport dat er een arts bij klager is langs geweest. De tijdstippen (telkens 00:00 uur) welke vermeld zijn in de maatregelen zijn inderdaad
onjuist.
Uit de dagrapportage blijkt in ieder geval dat de directeur voor 16:35 uur bij klager is langs geweest.
De directeur wijst er op dat hij de beelden slechts heeft kunnen vertonen, omdat nu de inrichting inmiddels is gesloten het belang dat niet bekend wordt waar de camera’s hangen, is vervallen.

3. De beoordeling
Uit de camerabeelden blijkt dat er door klagers bezoeker handelingen zijn verricht waarbij er heimelijk een onbekende substantie aan de koffie van klager is toegevoegd. Er is duidelijk te zien dat klagers bezoeker een bepaalde substantie in zijn
linkerhand houdt en deze aan klager toont, waarop klager lachend en instemmend knikt. Vervolgens is deze bezoeker te zien terwijl hij naar de koffieautomaat loopt en de automaat bedient. Hij houdt hierbij zijn linkerarm opvallend strak langs zijn
lichaam met gesloten hand. De bezoeker pakt vervolgens het bekertje uit de automaat, houdt zijn linkerhand daar geopend boven en loopt terug naar de bezoekerstafel, waar hij het bekertje aan klager geeft. Op de camerabeelden is te zien dat er in het
bekertje kleine (licht- of zilverkleurige) objecten drijven. Nadat klager uit het bekertje heeft gedronken is er niets in de beker achter gebleven. Op grond van deze waarnemingen is de beroepscommissie van oordeel dat er voldoende aanwijzingen zijn dat
klager een in de inrichting niet toegestane substantie heeft genuttigd die door een bezoeker in een klager uitgereikt bekertje is gedaan. Onder die omstandigheden is het niet onredelijk of onbillijk dat aan klager een ordemaatregel is opgelegd. Het
beroep is in zoverre ongegrond.

Bij het opleggen van de maatregelen zijn vormvoorschriften niet nageleefd. Nu het beroep zich niet richt tegen de beslissing van de beklagcommissie voor zover daarbij het beklag is gegrond verklaard, staat daarmee de gebrekkige motivering van de
maatregelen vast. Daarbij komt dat de schriftelijke mededeling van de maatregelen naast een datum als tijdstippen slechts 00:00 uur bevat en daarmee is de aanduiding van de duur van de maatregelen tevens gebrekkig. Bij toepassing van cameraobservatie
geldt artikel 24a, tweede lid, van de Pbw: “Alvorens hij hiertoe beslist, wint hij het advies in van een gedragsdeskundige onderscheidenlijk de inrichtingsarts, tenzij dit advies niet kan worden afgewacht. In dat geval wint de directeur het advies zo
spoedig mogelijk in.”. In onderhavige zaak is niet gebleken dat de directeur bedoeld advies heeft ingewonnen voorafgaand aan zijn beslissing tot toepassing van cameraobservatie, dan wel dat het voor hem niet mogelijk was om dit advies af te wachten.
Hiermee heeft de directeur in strijd met genoemd artikel gehandeld.

Gelet op het bovenstaande zal de beroepscommissie het beroep van klager gegrond verklaren. Zij ziet aanleiding aan klager een tegemoetkoming toe te kennen van € 15,=.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie voor zover hiertegen beroep is ingesteld en verklaart het beklag alsnog gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 15,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. P.C. Vegter, voorzitter, dr. W.J. Schudel en dr. A.M. van Kalmthout, leden, in tegenwoordigheid van
mr. T. Nauta, secretaris, op 13 juni 2014

secretaris voorzitter

Naar boven