Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 99/0557/GA A, 19 oktober 1999, beroep
Uitspraakdatum:19-10-1999

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: A 99/557/GA

betreft: [...] datum: 19 oktober 1999

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (PBW) heeft kennis genomen van een op 25 juni 1999 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak d.d. 10 juni 1999 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichtingen (p.i.) "De Geerhorst" te Sittard,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze beschikking is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 3 september 1999, gehouden in het huis van bewaring „De Ley“ te Vught, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. H.E.G. Peters, en de heer [...], unit-directeur bij de p.i. „DeGeerhorst“.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag van klager betreft, zo verstaat de beroepscommissie, de beweerde schending krachtens een beslissing van de directeur van klagers recht op een dagprogramma dat, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 3, tweede lid,van dePenitentiaire maatregel (PM), minimaal 88 uur per week duurt.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard, op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht:
Ik verblijf in een inrichting met een regime van algehele gemeenschap. In zo’n inrichting bedraagt het dagprogramma 88 uur per week. Dat is niet veel. Het minste dat een directie dan moet doen is die 88 uur ook daadwerkelijk geven.Daar heb ik recht op. De beroepscommissie heeft al eerder een uitspraak gedaan over de duur van het dagprogramma. Het ging toen om het insluiten van gedetineerden aan het einde van het dagprogramma. De beroepscommissie heeft in haaruitspraak van 31 mei 1999 bepaald dat het moment van insluiten wordt bepaald door het moment waarop de celdeur daadwerkelijk wordt gesloten. Impliciet betekent dat dat het dagprogramma begint op het moment dat de celdeurdaadwerkelijk opengaat.

Namens klager is hier nog het volgende aan toegevoegd. Artikel 3 van de PM bepaalt dat het dagprogramma begint met het uitsluiten van de gedetineerden in de ochtend en eindigt met het insluiten van de gedetineerden voor de nacht.Een eerdere uitspraak van de beroepscommissie zag op het einde van het dagprogramma. Nu gaat het om het begin ervan. Klager is van mening dat het dagprogramma begint op het moment dat de celdeur opengaat en dat is om 07.30 uur. Dedirecteur stelt zich, met een circulaire betreffende de definitie van het dagprogramma d.d. 12 januari 1999, kenmerk 740701/99/DJI, in de hand op het standpunt dat als start van het dagprogramma kan worden beschouwd het moment datde gedetineerden worden gewekt, namelijk 07.00 uur. Aansluitend aan het wekken kan de maaltijd worden genuttigd op cel en is er ruimte voor de persoonlijke verzorging. Artikel 20 PBW zou het mogelijk maken dat dit half uur ook onderhet dagprogramma valt. Klager is het daar niet mee eens. Artikel 20 PBW ziet op uitzonderingssituaties, op noodgevallen. Daarvan is in casu geen sprake. Door de handelwijze van de directeur mist klager per week zeven keer een halfuur en komt hij niet aan een dagprogramma dat 88 uur per week omvat. Hij komt ongeveer twee uur en vijfenveertig minuten per week te kort.

De unit-directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht:
Onze inrichting beschikt niet over een ruimte waar maaltijden, waaronder het ontbijt, gemeenschappelijk kunnen worden genuttigd. Daarom dienen de gedetineerden hun maaltijden op eigen cel te nuttigen. De celdeuren blijven daarbijdicht uit een oogpunt van beheersbaarheid. Gelet op de reeds door de raadsman van klager genoemde circulaire kan het nuttigen van een maaltijd op eigen cel onder het dagprogramma vallen.
De gedetineerden worden om 07.00 uur via de intercom gewekt. Vanaf dat moment kunnen zij ontbijten en is er ruimte voor de persoonlijke verzorging. Om 07.30 uur gaan de celdeuren open en om 08.00 uur begint de arbeid. Feitelijkhebben gedetineerden dus tussen 07.00 uur en 08.00 uur de tijd voor het ontbijt en de persoonlijke verzorging. Voor de inwerkingtreding van de PBW werden de gedetineerden om 07.30 uur in persoon gewekt en begon de arbeid eveneens om08.00 uur. Per saldo is het enige verschil met de situatie van voor de inwerkingtreding van de PBW dat de gedetineerden thans om 07.00 uur via de intercom worden gewekt, terwijl zij voorheen om 07.30 uur in persoon werden gewekt.Zowel voor als na de inwerkingtreding van de PBW ging de celdeur om 07.30 uur open.

3. De beoordeling
Het beklag van klager - verblijvende in een inrichting met een regime van algehele gemeenschap - betreft, zo verstaat de beroepscommissie, de beweerde schending krachtens een beslissing van de directeur van klagers recht op eendagprogramma dat, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 3, tweede lid,van de PM, minimaal 88 uur per week duurt. Een dergelijk beklag valt onder de reikwijdte van artikel 60, eerste lid, van de PBW, zodat klager in zoverreontvankelijk is in zijn beklag.

Artikel 3 van de PM luidt, voorzover van belang, als volgt:
1. Het dagprogramma voor een inrichting of afdeling wordt bepaald in de huisregels en beslaat de periode tussen uitsluiting van de gedetineerden in de ochtend en de insluiting van de gedetineerden voor de nacht.
2. In het regime van algehele gemeenschap, bedoeld in artikel 20 van de wet (lees: PBW, BC), duurt het dagprogramma minimaal 88 uur per week en worden daarin minimaal 48 uur per week aan activiteiten en bezoek geboden.

Klager stelt dat zijn dagprogramma te kort duurt en dat hij ongeveer twee uur en vijfenveertig minuten per week te kort komt. De directeur geeft aan dat klager in zijn berekening geen rekening heeft gehouden met de periode tussenhet wekken (07.00 uur) en het openen van de celdeuren (07.30 uur) en dat die periode, gelet op een circulaire betreffende de definitie van het dagprogramma d.d. 12 januari 1999, kenmerk 740701/99/DJI, eveneens bij het dagprogrammabehoort. Aldus wordt volgens de directeur wel voldaan aan de norm om een dagprogramma te bieden dat minimaal 88 uur omvat.

De beroepscommissie is van oordeel dat de visie van de directeur - en de daaronder liggende circulaire d.d. 12 januari 1999, kenmerk 740701/99/DJI - zich niet verdraagt met de strekking van de genoemde regelgeving, gelet op degeschiedenis ervan.
Het dagprogramma begint naar haar oordeel op het tijdstip waarop de uitsluiting van de gedetineerden in de ochtend plaatsvindt. De uitsluiting van de gedetineerden valt samen met het moment waarop de celdeuren daadwerkelijk wordengeopend.
De ten tijde van de indiening van het beklag op dit punt geldende huisregeling is - als in strijd met de hogere regeling in artikel 3, eerste lid, van de PM - onverbindend.
Geconcludeerd wordt dat het dagprogramma niet voldeed aan het gestelde in artikel 3, tweede lid, van de PM, daar het minimum van 88 uur niet werd gehaald.
Het beroep van klager zal derhalve gegrond worden verklaard.

Nu de gevolgen van de beslissing van de directeur, voorzover deze zich reeds hebben voltrokken, niet meer ongedaan zijn te maken, komt klager een tegemoetkoming toe. De beroepscommissie houdt de beslissing omtrent de hoogte van deaan appellant toe te kennen tegemoetkoming aan totdat in beroep beslist zal zijn omtrent tegemoetkoming in vergelijkbare zaken, de insluiting betreffende.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie, verklaart het beklag alsnog gegrond en draagt de directeur op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
Zij houdt de beslissing omtrent de hoogte van de aan appellant toekomende tegemoetkoming aan als vorenoverwogen.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.J. van Oostveen, voorzitter, mr. G. de Jonge en mr. J.R. Meijeringh, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.N.E. Plooij, secretaris, op 19 oktober 1999.

secretaris voorzitter

Naar boven