Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/1282/GV, 4 juni 2014, beroep
Uitspraakdatum:04-06-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/1282/GV

betreft: [klager] datum: 4 juni 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 31 maart 2014 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Klager heeft het beroep als volgt toegelicht. Het verzoek is ten onrechte afgewezen.
Klager is vanaf 20 maart 2012 gedetineerd geweest in Duitsland. Zijn straf is overgenomen door Nederland. Tijdens zijn detentie in Duitsland en Nederland heeft hij altijd goed gedrag vertoond. Klager heeft veel verdriet door het overlijden van zijn
grootvader en is erg gebaat bij verlof om dit verlies met zijn familie te verwerken. De laatste jaren voor zijn detentie stond hij ingeschreven op het adres van zijn ouders en hij is daar nog steeds ingeschreven. Vanuit detentie is hij aan het
solliciteren. Hij heeft zijn schulden reeds voldaan. Door de reclassering is aangegeven dat klager mogelijk zal terugvallen in criminaliteit. Dit is niet juist. Klager is zeer gemotiveerd en gedreven om terug te keren in de maatschappij. Hij verblijft
al 25 maanden in een gesloten inrichting, terwijl hij al recht heeft op verschillende faseringen zoals een penitentiair programma (p.p.) en een zeer beperkt beveiligde inrichting.

Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Klager heeft een enorme recidivestaat. Buiten de inrichting zijn er financiële en huisvestingsproblemen. De Reclassering heeft aangegeven dat het recidiverisico groot is en dat er interventies nodig zijn om tot verlaging van dit risico te komen. Klager
heeft nog niet deelgenomen aan interventies, waardoor de directeur van de p.i. geen vertrouwen heeft in een onbegeleid algemeen verlof. Recidiverisico wordt aanwezig geacht en onbegeleid verlof te risicovol. Op 1 april 2014 is een verzoek tot deelname
aan een p.p. binnengekomen. Hier is positief op beslist. Sinds 14 april 2014 neemt hij deel aan het p.p. en deel aan interventies die nodig zijn om tot recidiveverlaging te komen. Daarnaast wordt hij nu begeleid door de reclassering en is er toezicht
middels elektronisch toezicht.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de p.i. Dordrecht heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag.
De officier van justitie heeft positief geadviseerd ter zake van verlofverlening.
De politie heeft zich onthouden van advies.

3. De beoordeling
Klager ondergaat na een WOTS-procedure een gevangenisstraf van drie jaar en negen maanden met aftrek, wegens opzettelijk handelen in strijd met een in de Opiumwet gegeven verbod. De einddatum detentie valt op of omstreeks 16 september 2014.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers verlofaanvraag.

Uit het advies vrijheden van 21 maart 2014 volgt dat klager voorafgaand aan zijn detentie schulden en geen inkomen of werk had en voor huisvesting is aangewezen op familie. De Reclassering acht het recidiverisico hoog.
Vanuit het programma Binnen Beginnen, waarvoor klager een deelnameverklaring heeft getekend, is overeengekomen dat interventies tijdens de p.p.-fase zullen worden opgestart.
In verband met het hoge recidiverisico, het feit dat klager nog geen training heeft gevolgd en dat algemeen verlof onbegeleid plaatsvindt, heeft de directeur van de p.i. Dordrecht negatief geadviseerd ter zake van verlening van algemeen verlof.
De beroepscommissie is van oordeel dat voornoemde omstandigheden in deze fase van zijn detentie een contra-indicatie vormen voor verlofverlening en dat deze een afwijzing van klagers verlofaanvraag rechtvaardigen. Derhalve kan de beslissing van de
Staatssecretaris, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgrond zoals bedoeld in artikel 4 onder b van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Overigens
is klager kort na de afwijzing van zijn aanvraag voor algemeen verlof in een p.p. met elektronisch toezicht geplaatst, waarin hem training en begeleiding worden geboden.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. G.L.M. Urbanus, voorzitter, mr. M. Boone en mr. R.S.T. van Rossem-Broos, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 4 juni 2014.

secretaris voorzitter

Naar boven