Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 02/0611/GM, 8 augustus 2002, beroep
Uitspraakdatum:08-08-2002

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 02/611/GM

betreft: [klager] datum: 8 augustus 2002

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennis genomen van een op 15 maart 2002 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Zuid-West, locatie Dordtse Poorten te Dordrecht,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag d.d. 16 april 2002 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie.

Ter zitting van de beroepscommissie van 8 juli 2002, gehouden in de p.i. Noord Brabant Noord, locatie De Leuvense Poort te ‘s-Hertogenbosch, is namens klager gehoord diens raadsman mr. K.S.H. Welvaart, en de heer [...],inrichtingsarts verbonden aan de locatie Dordtse Poorten.
Klager was verhinderd ter zitting te verschijnen in verband met zijn opname in het penitentiair ziekenhuis te ’s-Gravenhage.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur d.d. 14 december 2001, betreft het feit dat de arts klager arbeidsgeschikt heeft verklaard, hoewel klager nog niet was genezen van een operatie aanzijn rechtervoet en nog gips droeg.

Uit de toelichting op het beroep komt naar voren dat klager ook een klacht heeft over het weigeren van adequate medicatie ter behandeling van slechte bloedcirculatie.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Door en namens klager is het volgende aangevoerd.
Klager heeft zich na binnenkomst in de Dordtse Poorten in december 2001 ziek gemeld omdat hij last had van pijnlijke voeten. De inrichtingsarts wilde hem niet arbeidsongeschikt verklaren, hoewel hij kort daarvoor was geopereerd enzijn rechtervoet in het gips zat. Klager vond het lastig om onder die omstandigheden te gaan werken.
Tijdens zijn voorafgaande detentie van zeven jaar was hij langdurig arbeidsongeschikt, zij het op grond van andere klachten, om psychische redenen.
Klager heeft verder aangevoerd dat hij al langere tijd de klacht heeft dat zijn lichaam van boven warm aanvoelt en van onderen koud is, en dat hij een branderig gelaat en hoofdpijn heeft. Niets leek hiertegen te helpen. Hij gaat ervanuit dat het om fysieke klachten gaat.
Klagers standpunt dat hij wegens de laatstgenoemde redenen niet tot werken in staat was is aangemerkt als werkweigering. Het advies om vijf à zes keer per dag te douchen ter verlichting van deze klachten heeft hij niet kunnenopvolgen omdat hij in zijn cel moest blijven. Dientengevolge zijn deze klachten verergerd.
Klager is op 5 januari 2002 naar het penitentiair ziekenhuis teruggeweest om het gips van zijn rechter voet te laten verwijderen. Bij die gelegenheid heeft de specialist ontdekt dat zijn bloedcirculatie niet in orde is. Hem werdascal voorgeschreven en dit leek goed te helpen ter verbetering van enige van zijn klachten. Zijn hoofdpijn was sindsdien verdwenen en hij sliep toen goed. In het penitentiair ziekenhuis werd geoordeeld dat de inrichtingsarts in hethuis van bewaring verder moest zorgen voor verbetering van de bloedcirculatie. Begin april 2002 verergerden zijn klachten echter weer. Hij heeft toen de inrichtingsarts om ascal of naproxen 500 gevraagd. Beide geneesmiddelen kreeghij niet. Wel werd hem een pijnstiller, mogelijk aspirine, verstrekt maar daarbij bleek hij geen baat te hebben. Op de zittingsdatum verblijft hij in het penitentiair ziekenhuis om zijn linkervoet te laten opereren.

De inrichtingsarts heeft het volgende standpunt ingenomen.
De klacht die thans in beroep aan de orde is betreft de geschiktverklaring van klager op 12 december 2001 voor licht zittend werk.
Klager is op 15 november 2001 in het penitentiair ziekenhuis geopereerd aan hallux valgus -een afwijkende stand- van de grote teen van zijn rechter voet. Hij is ontslagen met het advies: belast mobiliseren met gipsschoen. Vervolgensheeft hij een maand verbleven in de p.i. te Vught. Op 12 december 2001 is hij in de Dordtse Poorten binnengekomen. Hij had toen loopgips. Gelet op voormeld advies van het penitentiair ziekenhuis en het verloop van het herstel zag dearts geen reden waarom klager geen licht zittend werk zou kunnen doen gedurende een halve dag.
De thans voorliggende klacht heeft geen betrekking op de bloedcirculatie. De inrichtings-arts heeft ter zitting geen schriftelijke medische gegevens daaromtrent van klager paraat, om daaruit exact de dosering(en) enverstrekkingsduur van klagers geneesmiddelengebruik te kunnen noemen.
Klager heeft, zoals door de inrichtingsarts aan de medisch adviseur bericht in het kader van een nieuw bemiddelingsverzoek van klager, sinds zijn binnenkomst in de Dordtse Poorten 28 gedocumenteerde kontakten gehad met de diversemedewerkers van de medische dienst.
De arts heeft de klacht over de vaatstoornissen onderzocht maar heeft hieromtrent niets kunnen vinden. Hij heeft geen verschil gezien in de huidskleur van de beide voeten. Hij heeft de chirurg gebeld en deze had ook niets gevonden.De chirurg heeft destijds ascal voorschreven om klagers bloed „dunner“ te maken omdat klager gips kreeg.
Vanaf klagers binnenkomst in de Dordtse Poorten is ascal nog geruime tijd voorgeschreven gebleven. Eind april is het voorschrijven van ascal gestaakt in verband met een op handen zijnde operatie, in verband met hetantistollingseffect van dit geneesmiddel. De voorgenomen operatie heeft niet plaatsgehad op de aanvankelijk vastgestelde datum, maar is door het penitentiair ziekenhuis uitgesteld.

3. De beoordeling
Aan de beroepscommissie is gebleken dat klager arbeidsgeschikt is verklaard voor licht zittend werk voor de duur van telkens een halve dag.
Dit medisch oordeel van de inrichtingsarts van omstreeks de datum van klagers binnenkomst in de p.i. Dordtse Poorten is gebaseerd op de door de chirurg van het penitentiair ziekenhuis geïndiceerde behandelwijze na een halluxvalgusoperatie van klagers rechter grote teen en op het verloop van het herstel van klager in de op de operatie volgende maand van verblijf in een andere p.i., waarbij in aanmerking is genomen dat klager met loopgips in de DordtsePoorten binnenkwam.
Gelet op het hiervoor overwogene is de beroepscommissie van oordeel dat het handelen van de inrichtingsarts niet kan worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Het beroep zal derhalve ongegrond wordenverklaard.

Ten aanzien van de klacht over het weigeren door de arts van adequate medicatie bij bloedcirculatiestoornissen dient te worden opgemerkt dat dit een nieuwe klacht betreft, waaromtrent de beroepscommissie ten tijde van haar zitting(nog) geen afzonderlijk beroepschrift van klager had ontvangen. De beroepscommissie merkt in dit verband op dat de gedetineerde, gelet op het bepaalde in de artikelen 29 en 30 Pm, pas beroep tegen medisch handelen van deinrichtingsarts kan instellen nadat bemiddeling is verzocht aan en is afgesloten door de medisch adviseur, een en ander op de wijze zoals in de Pm is voorzien. Het vorenstaande brengt mee dat thans geen behandeling van en beslissingop deze klacht mogelijk is.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. Chr. M. Aarts, voorzitter, F.M.M. van Exter en drs. S.H. Hartman-Faber, leden, in tegenwoordigheid van mr. C.F. Swart-Babbé, secretaris, op 8 augustus 2002.

secretaris voorzitter

Naar boven