Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/0007/JZ, 26 mei 2014, beroep
Uitspraakdatum:26-05-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/7/JZ

betreft: [klaagster] datum: 26 mei 2014

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 29y van de Wet op de Jeugdzorg (Wjz) in verbinding met artikel 74, tweede lid, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen (Bjj) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de
Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door O. van Els, namens

[...], geboren op 25 mei 1998, verder te noemen klaagster,

gericht tegen de op 31 december 2013 verzonden uitspraak van 20 november 2013 van de klachtencommissie Jeugdzorg Zuid-Holland betreffende de jeugdzorginstelling Jutterscombinatie, locatie Den Haag, verder te noemen de instelling,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Klaagster, haar vertrouwenspersoon O. van Els, verbonden aan het Advies en Klachtenbureau Jeugdzorg te Rotterdam, en de directeur van voormelde instelling hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om te worden gehoord ter zitting van de
beroepscommissie van 13 mei 2014, gehouden in de justitiële jeugdinrichting De Heuvelrug, locatie Eikenstein te Zeist.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van de klacht en de uitspraak van de klachtencommissie
De klacht betreft de kamerplaatsing op 15 juni 2013.

De klachtencommissie heeft de klacht betreffende de oplegging van de kamerplaatsing ongegrond verklaard en de klacht voor wat betreft de duur van de kamerplaatsing gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klaagster en de directeur
Namens klaagster is in beroep het tegenover de klachtencommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
De klachtencommissie heeft niet binnen de wettelijke termijn uitspraak gedaan. Klaagster kan daartegen niet in beroep gaan, maar hoopt dat de beroepscommissie zich daarover wil uitspreken en een advies wil formuleren richting de klachtencommissie.
De klachtencommissie is van oordeel dat de kamerplaatsing terecht is opgelegd omdat klaagster volgens de klachtencommissie in een individueel gesprek bleef volhouden dat zij de briefjes had geschreven. De klachtencommissie gaat echter volledig voorbij
aan de vraag hoe ernstig het incident was en het bekennen daarvan. Evenmin is rekening gehouden met de zeer onrustige sfeer op de groep. Sommige groepsgenoten waren zeer negatief en sfeerbepalend aanwezig, waardoor jongeren die niet voor onrust zorgden
wel met de gevolgen van dat gedrag werden geconfronteerd. Klaagster heeft bekend omdat zij van het gezeur af wilde zijn. Zij heeft maar eenmaal, op de groep, aangegeven het briefje te hebben geschreven. In daaropvolgende gesprekken heeft zij ontkend.
Onbegrijpelijk is dat de klachtencommissie zonder meer het andersluidende standpunt van de directeur overneemt. Het standpunt van de directeur is niet met incidentformulieren onderbouwd.
De klachtencommissie geeft klaagster gelijk voor wat betreft de duur van de maatregel, maar spreekt zich niet uit over de vraag of de kamerplaatsing in verhouding staat tot de ernst van het incident. De directeur heeft verklaard dat eerder herstel op
de
groep had kunnen plaatsvinden omdat klaagster de schrijfopdracht goed had uitgevoerd en deze goed met de sociotherapeuten had besproken. De kamerplaatsing was met andere woorden onterecht.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de klachtencommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Bij opname in de instelling worden jongeren op de observatie-diagnostiekgroep geplaatst. Jongeren die net geplaatst zijn hebben over het algemeen weerstand tegen de plaatsing wat zich vertaalt in vijandigheid naar de sociotherapeuten en een negatieve
binding met elkaar. Daarom wordt naast individuele aandacht veel aandacht besteed aan het positief houden van de sfeer. Met iedere jongere wordt steeds besproken hoe hij of zij een positieve bijdrage aan de sfeer kan leveren. Ook in de groepsregels
wordt aandacht besteed aan de sfeer en het belang van een respectvolle omgang met elkaar. In een week waarin al regelmatig met de groep gesproken was over de sfeer en over samenwerken met de sociotherapeuten zijn in de huiskamer allerlei briefjes met
beledigende teksten vol scheldwoorden over de inrichting gevonden. In het gesprek met de jongeren op de groep werd niet duidelijk wie deze heeft geschreven. In daarna gehouden individuele gesprekken heeft klaagster gezegd dat zij de briefjes heeft
geschreven. Nu klaagster dit bleef volhouden moest haar wel een maatregel worden opgelegd. Omdat de sociotherapeuten doorzagen dat klaagster de schuld op zich nam maar niet degene was die de briefjes geschreven had, heeft zij een schrijfopdracht
gekregen. Deze opdracht heeft zij op een goede manier gemaakt en besproken met de sociotherapeuten. Klaagster heeft zich voorgenomen nooit meer de schuld voor een ander op zich te nemen. Gedurende de avond heeft klaagster wel luchtmomenten gekregen en
hebben de sociotherapeuten haar steeds activiteiten voor op haar kamer aangeboden (o.a. een puzzelboek en een leesboek). Het was beter geweest als gedurende de avond herstel op de groep had plaatsgevonden.
Het incident was ernstig genoeg om een maatregel toe te passen daar al meerdere gesprekken met de jongeren gevoerd waren over de sfeer, zowel individueel als op de groep. Met alle jongeren is zowel individueel als op de groep aandacht besteed aan de
sfeer en het aandeel van iedere jongere daarin.

3. De beoordeling
Klaagster beklaagt zich erover dat de klachtencommissie niet binnen de wettelijke termijn uitspraak heeft gedaan. In artikel 29w, derde lid, Wet op de jeugdzorg is bepaald dat de klachtencommissie zo spoedig mogelijk, in ieder geval binnen vier weken
na
ontvangst van de klacht, uitspraak doet. Het dossier bevat geen nadere informatie dan dat de op 2 oktober 2013 ontvangen klacht van klaagster ter zitting van 4 november 2013 is behandeld en dat de uitspraak van 20 november 2013 op 31 december 2013 is
verzonden. De wet geeft geen sanctie op het overschrijden van de wettelijke termijn voor het doen van een uitspraak. De beroepscommissie kan daarom alleen aangeven dat het wenselijk is dat de klachtencommissie tijdig uitspraak doet.

Vast staat dat klaagster tegenover zowel de klachtencommissie als de beroepscommissie heeft verklaard dat zij op de groep - derhalve in aanwezigheid van de groepsgenoten en personeelsleden - heeft bekend dat zij een briefje met beledigende tekst over
de
inrichting heeft geschreven. Bij de klachtencommissie heeft klaagster eveneens verklaard dat zij dit heeft herhaald in het individuele gesprek dat na het gesprek op de groep met haar heeft plaatsgevonden. Dit komt overeen met de door de directeur
gegeven verklaring over de bekentenis van klaagster. Haar, eerst in het beroepschrift naar voren gebrachte stelling dat zij alleen op de groep haar bekentenis heeft gedaan komt in het licht van het vorenstaande niet aannemelijk voor. Evenals de
klachtencommissie is de beroepscommissie van oordeel dat in redelijkheid een maatregel aan klaagster opgelegd kon worden vanwege de door haar herhaalde bekentenis. Klaagster had in het individuele gesprek de kans om te vertellen dat zij alleen maar
heeft bekend om van het gezeur af te zijn, maar heeft die kans toen niet gegrepen.

In beroep stelt klaagster dat de opgelegde kamerplaatsing niet in verhouding staat tot de ernst van het incident en haar bekentenis. De beroepscommissie is van oordeel dat het opleggen van een kamerplaatsing voor het incident, in het licht van de
verklaringen van de directeur over de afdeling, de sfeer en de eerder met de jongeren gehouden gesprekken, niet onredelijk kan worden geacht. Overigens heeft de inrichting klaagster na het opleggen van de maatregel haar activiteiten op haar kamer
aangeboden door haar onder andere een puzzelboek en een leesboek te verstrekken. De duur van de maatregel is in beroep niet meer aan de orde, nu de klacht daarover door de klachtencommissie gegrond is verklaard.

Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de klachtencommissie.

Deze uitspraak is gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. J. Calkoen-Nauta, voorzitter, drs. H. Heddema en dr. J.J. Kole, leden, bijgestaan door mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 26 mei 2014.

secretaris voorzitter

Naar boven