Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/0522/GB, 26 mei 2014, beroep
Uitspraakdatum:26-05-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 14/522/GB

Betreft: [klager] datum: 26 mei 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. H. van der Ende, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 14 februari 2014 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft klagers verzoek tot plaatsing in een zeer beperkt beveiligde inrichting (z.b.b.i.) met aansluitend deelname aan een penitentiair programma (p.p.) afgewezen.

1.1. De feiten
Klager is sedert 14 februari 2012 gedetineerd. Hij verblijft in de gevangenis van de locatie Zuid van de penitenitiaire inrichting (p.i.) Arnhem.

2. De standpunten
2.1. Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Het niet meewerken aan een persoonlijkheidsonderzoek levert geen weigeringsgrond op voor plaatsing in een z.b.b.i. Het geschatte recidive-risico wordt onvoldoende concreet onderbouwd. De
bestreden beslissing is onvoldoende gemotiveerd. Daarnaast is onvoldoende rekening gehouden met de belangen van klager bij plaatsing in een z.b.b.i. en de daarmee gepaard gaande tijdige resocialisatie.

2.2. De selectiefunctionaris heeft de afwijzing van genoemd verzoek als volgt toegelicht. Klager heeft tijdens zijn detentie geweigerd zich psychologisch en psychiatrisch te laten onderzoeken. Dit vormt inderdaad geen directe weigeringsgrond voor
detentiefasering. De reclassering heeft echter aangegeven dat zij zonder een dergelijk onderzoek geen deugdelijke en betrouwbare rapportage kan opstellen, die nodig is voor detentiefasering. Gevolg is tevens dat de reclassering en TR geen plan van
aanpak kunnen opstellen, waarbij inzicht kan worden verkregen in het daadwerkelijke recidiverisico en het eventueel verminderen hiervan door middel van bepaalde interventies. De selectiefunctionaris kan geen beslissing nemen waarbij aan klager
vrijheden
worden toegekend. Om in aanmerking te komen voor plaatsing in een z.b.b.i. in het kader van een gestapeld traject is in ieder geval een pré-advies penitentiair programma nodig. Onder de huidige condities kan de reclassering een dergelijk advies niet
aanleveren.

3. De beoordeling
3.1. Op grond van artikel 2, derde lid, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden, komen voor plaatsing in een z.b.b.i. in aanmerking gedetineerden ten aanzien van wie een door de selectiefunctionaris akkoord bevonden
voorstel voor deelname aan een p.p. aanwezig is.

3.2. In de toelichting op dit artikel (Stcr. 2000,176) staat dat, gelet op het open karakter van de inrichting of afdeling, de aard, zwaarte en achtergrond van het gepleegde delict en de persoonlijkheid van de gedetineerde een rol spelen bij de
beoordeling of betrokkene geschikt is voor plaatsing in een z.b.b.i.

3.3. In artikel 4 van de Pbw en hoofdstuk 3 van de Penitentiaire maatregel (Pm) zijn de voorwaarden voor deelname aan een p.p. opgenomen. Gelet op artikel 7, derde lid, van de Pm betrekt de selectiefunctionaris bij zijn beoordeling onder meer het
gevaar voor recidive.

3.4. De beroepscommissie stelt als onbestreden vast dat klager niet wil meewerken aan een psychologisch en/of psychiatrisch onderzoek, als gevolg waarvan de reclassering geen advies heeft kunnen uitbrengen over het te volgen programma en evenmin het
recidiverisico heeft kunnen inschatten. Door klager zijn geen zwaarwegende redenen aangevoerd waarom hij aan dergelijke onderzoeken geen medewerking wil verlenen. Tegen deze achtergrond kan de beslissing van de selectiefunctionaris, bij afweging van
alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. R.W. van Zuijlen, voorzitter, mr. A.T. Bol en mr. M.A.G. Rutten, in tegenwoordigheid van mr. R. Kokee, secretaris, op 26 mei 2014

secretaris voorzitter

Naar boven