Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 13/4005/GA, 20 mei 2014, beroep
Uitspraakdatum:20-05-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 13/4005/GA

betreft: [klager] datum: 20 mei 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 2 december 2013 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Vught,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 18 april 2014, gehouden in de p.i. Vught, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. J. Serrarens, en [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur bij de p.i. Vught.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft:
a. het op 18 oktober 2013 openen en lezen van post afkomstig van klagers advocaat buiten aanwezigheid van klager;
b. het op 18 oktober 2013 openen en lezen van post afkomstig van klagers advocaat buiten aanwezigheid van klager;
c. het op 18 oktober 2013 niet mogen telefoneren met zijn advocaat;
d. het op 29 oktober 2013 openen en lezen van post afkomstig van de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming buiten aanwezigheid van klager;
e. het op 29 oktober 2013 niet mogen telefoneren met zijn advocaat.

De beklagcommissie heeft de onderdelen a, d en e van het beklag ongegrond verklaard en klager voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag, een en ander op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht, zakelijk weergegeven:
Ten aanzien van de onderdelen a en b van het beklag.
Deze klachten zien op het openen van geprivilegieerde post buiten klagers aanwezigheid. Klager heeft gezien dat een van de medewerkers een brief heeft geopend en gelezen heeft. Klager weet dat het personeel een andere lezing geeft van dit voorval in de
dagrapportage. Het personeel heeft ook de nietjes uit de brief verwijderd. Beide klachten zien overigens op hetzelfde voorval.

Ten aanzien van onderdeel c van het beklag.
Klager wilde naar aanleiding van het voorgaande met zijn raadsvrouw bellen. In beginsel was de afspraak dat in de ochtend moet worden verzocht om te mogen bellen met de advocaat. In dit geval kon klager dat niet doen omdat het voorval dat hij aan zijn
raadsvrouw wilde melden pas later op de dag plaatsvond. Klager kon dat daarom niet eerder melden. Hij heeft toen de urgentie van het telefoongesprek bekend gemaakt aan het personeel. Met klager was afgesproken dat hij, als er sprake was van een
noodzaak
om te kunnen bellen, dit moest melden. Dat heeft hij gedaan. Desondanks mocht hij die dag niet meer bellen met zijn advocaat.
Ten aanzien van onderdeel d van het beklag.
Deze klacht ziet op het openen van een van de Raad afkomstige brief buiten aanwezigheid van klager. Dit wordt door de directeur weliswaar ontkend maar klager handhaaft zijn standpunt dat dit wel is gebeurd. Klager wordt er moedeloos van om steeds weer
op de leugenachtige argumenten van de directeur te reageren.
Ten aanzien van onderdeel e van het beklag.
Ook hier geldt dat klager met zijn advocaat wilde overleggen over het buiten zijn aanwezigheid openen van geprivilegieerde post. Ook dit deed zich 's middags voor. Klager kon pas de daaropvolgende dag bellen met zijn advocaat. Klager stelt zich op het
standpunt dat, als zich een beklagwaardige situatie voordoet, hij direct met zijn advocaat moet kunnen bellen. Toen klager hierover in gesprek ging met het afdelingshoofd, een en ander gebeurde bij het uitdelen van de broodmaaltijd, werd hem gezegd dat
hier geen sprake was van een spoedgeval. Met klager was de afspraak gemaakt dat hij twee keer per week gedurende vijftien minuten met zijn raadsvrouw zou mogen bellen. Daarnaast mocht klager, als daartoe de noodzaak bestond, ook op andere momenten met
zijn advocaat bellen. Klager had zijn belmogelijkheden al gebruikt. Hij is van mening dat hij desondanks toestemming had moeten krijgen omdat er sprake was van een spoedgeval.

De directeur heeft in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht, zakelijk weergegeven:
Ten aanzien van de onderdelen a en b van het beklag.
Geprivilegieerde post wordt steeds geopend in het bijzijn van klager. De directeur bestrijdt daarom de stellingen van klager daarover.
Ten aanzien van onderdeel c van het beklag.
De directeur handhaaft hetgeen eerder door de directeur tegenover de beklagcommissie naar voren is gebracht.
Ten aanzien van onderdeel d van het beklag.
Uit de rapportage komt naar voren dat de betreffende post op het boeienluik van klagers verblijfsruimte in klagers aanwezigheid is geopend en gecontroleerd.
Ten aanzien van onderdeel e van het beklag.
De directeur verwijst naar de rapportage over dit voorval. Het afdelingshoofd heeft in de ogen van de directeur op goede gronden het verzoek om met de advocaat te mogen bellen afgewezen. Klager mocht toen drie keer per week contact opnemen met zijn
advocaat. In de ogen van de directeur was er geen sprake van een spoedgeval. Klager had immers zeven dagen om alsnog beklag in te dienen. Daarom was er geen sprake van een spoedgeval en werd klager op dat moment niet in zijn rechten geschaad.

3. De beoordeling
Ten aanzien van de onderdelen a, b en d:
Hetgeen in beroep naar voren is gebracht ten aanzien van de onderdelen a, b en d van het beklag naar voren is gebracht kan niet leiden tot een ander oordeel dan dat van de beklagcommissie. Het beroep zal in zoverre ongegrond worden verklaard met
bevestiging van de uitspraak van de beklagcommissie in zoverre.

Ten aanzien van onderdeel c van het beklag:
Naar het oordeel van de beroepscommissie is onvoldoende aannemelijk gemaakt dat klager op 18 oktober 2013 aan het personeel heeft verzocht om een extra belmoment met zijn advocaat. De beroepscommissie vindt daarvoor steun in de omstandigheid dat in de
dagrapportage van 18 oktober 2013 geen aantekening van een dergelijk verzoek staat vermeld terwijl dat op een ander moment – op 29 oktober 2013 – wel het geval is. Gelet daarop moet worden geoordeeld dat er geen sprake is van een beslissing door of
namens de directeur als bedoeld in artikel 60 van de Pbw. Hetgeen in beroep is aangevoerd kan daarom niet leiden tot een ander oordeel dan dat van de beklagcommissie. Het beroep zal ten aanzien van dit onderdeel eveneens ongegrond worden verklaard, met
bevestiging van de uitspraak van de beklagcommissie, onder aanvulling van de gronden.

Ten aanzien van onderdeel e van het beklag:
In artikel 39, vierde lid, van de Pbw is (onder meer) bepaald dat de gedetineerde in staat wordt gesteld met de in artikel 37, eerste lid, van de Pbw, genoemde personen en instanties telefonisch contact te hebben, indien hiervoor de noodzaak en de
gelegenheid bestaat. Een van de in artikel 37, eerste lid, van de Pbw, genoemde personen is de rechtsbijstandverlener (i.c. de advocaat). Vast staat dat klager op 29 oktober 2014 heeft verzocht om te mogen bellen met zijn advocaat in verband met een –
in klagers ogen – beklagwaardige situatie. Dat was, in dit specifieke geval, voldoende om de noodzaak voor telefooncontact met de raadsvrouw aannemelijk te maken. Klagers verzoek had daarom niet mogen worden geweigerd omdat het verzochte contact niet
noodzakelijk zou zijn. Nu niet is aangevoerd dat er geen gelegenheid was om klager in staat te stellen om te bellen, acht de beroepscommissie aannemelijk dat er geen beletsel bestond om klager in de gelegenheid te stellen een telefoongesprek met zijn
advocaat te voeren. Gelet daarop moet worden geoordeeld dat de bestreden beslissing – bij afweging van alle in aanmerking komende belangen – als onredelijk en onbillijk moet worden aangemerkt. De uitspraak van de beklagcommissie kan daarom ten aanzien
van dit onderdeel van het beklag niet in stand blijven en het beklag dient alsnog gegrond te worden verklaard.

De beroepscommissie acht termen aanwezig voor het toekennen van een tegemoetkoming en zal de hoogte daarvan vaststellen op € 5,=.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van de onderdelen a, b, c en d ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie, met aanvulling van de gronden ten aanzien van onderdeel d van het beklag.
Zij verklaart het beroep gegrond ten aanzien van onderdeel e van het beklag, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart dit onderdeel van het beklag alsnog gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 5,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A. van Waarden, voorzitter, mr. A.T. Bol en dr. H.G. van de Bunt, leden, in tegenwoordigheid van
mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 20 mei 2014

secretaris voorzitter

Naar boven