Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/1015/SGA, 18 maart 2014, schorsing
Uitspraakdatum:18-03-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer : 14/1015/SGA
Betreft : [verzoeker] datum: 28 maart 2014

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift van

[...], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de penitentiaire inrichting (p.i.) Nieuwegein.

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde inrichting van – zo verstaat de voorzitter – 10 maart 2014, inhoudende de
plaatsing
van verzoeker in een meerpersoonscel.

De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het klaagschrift van 20 maart 2014 alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 27 maart 2014. Klagers raadsman, mr. G.V. van der Bom, is in de gelegenheid gesteld het schorsingsverzoek
schriftelijk nader toe te lichten. De raadsman heeft van die gelegenheid geen gebruik gemaakt.

1. De beoordeling
De directeur heeft aangevoerd dat verzoeker niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn verzoek omdat het klaagschrift dateert van 20 maart 2014 terwijl verzoeker op 10 maart 2014 in een meerpersoonscel is geplaatst. Nu verzoeker thans nog steeds
in
een meerpersoonscel verblijft, er nog steeds sprake van een tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing van de directeur en niet op voorhand kan worden uitgesloten dat de beklagcommissie verzoeker ontvankelijk zal achten in het beklag, kan verzoeker
worden ontvangen in zijn verzoek. Dit verweer van de directeur slaagt daarom niet.

De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en
beslist.
Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de
(verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat niet het geval. Uit de inlichtingen van de directeur wordt, naar het voorlopig oordeel van de voorzitter, voldoende aannemelijk dat bij verzoeker niet is
gebleken
van een zodanige contra-indicatie voor plaatsing in een meerpersoonscel, dat op grond daarvan de bestreden beslissing onredelijk of onbillijk zou moeten worden geacht. Het enkele feit dat verzoeker, na ommekomst van zijn gevangenisstraf een maatregel
van terbeschikkingstelling dient te ondergaan is daarvoor onvoldoende. Het verzoek zal daarom worden afgewezen.

2. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek af.

Aldus gedaan door mr. A.G. Coumans, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 18 maart 2014.

secretaris voorzitter

Naar boven