Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/1083/GB, 16 mei 2014, beroep
Uitspraakdatum:16-05-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 14/1083/GB

Betreft: [klager] datum: 16 mei 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. L.E. Toet, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 25 maart 2014 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft klagers bezwaarschrift gericht tegen de beslissing tot beëindiging van het penitentiair programma (p.p.) ongegrond verklaard.

2. De feiten
Klager is op 12 februari 2014 geselecteerd voor deelname aan een p.p. met als ingangsdatum 14 februari 2014. Op 13 februari 2014 is besloten tot opschorting van de ingangsdatum. Het hiertegen op 14 februari 2014 ingediende bezwaarschrift is op 25
maart
2014 ongegrond verklaard. Op 2 april 2014 heeft de selectiefunctionaris klager geselecteerd voor deelname aan een p.p. met als ingangsdatum 4 april 2014.

3. De standpunten
3.1. Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. De bestreden beslissingen van 13 februari en 25 maart 2014 zijn genomen in strijd met de beginselen van behoorlijk bestuur. De Pbw biedt geen juridische grondslag voor het uitstellen van de
ingangsdatum van een reeds toegewezen verzoek tot deelname aan een p.p. Reeds om die grond komen de bestreden beslissingen voor vernietiging in aanmerking. De beslissingen zijn genomen in strijd met het vertrouwensbeginsel doordat op 12 februari 2014
het verzoek om deelname aan een p.p. uitgaande van het goedgekeurde verlofadres is toegewezen. Klager mocht erop vertrouwen dat hij met ingang van 14 februari 2014 mocht deelnemen aan het p.p. Bij de beslissing van 12 februari 2014 is geen enkel
voorbehoud gemaakt met betrekking tot nadere adviezen omtrent zijn verlofadres. Onduidelijk is welke actuele informatie noopte tot de bestreden beslissingen en wanneer deze informatie bekend zou zijn geworden. De beslissingen zijn in strijd met het
motiveringsbeginsel, doordat niet wordt vermeld welke specifieke adviezen nog niet zijn meegewogen in de eerdere beslissing van 12 februari 2014. Tevens is op geen enkele grond in het bezwaarschrift ingegaan. De beslissingen zijn in strijd met het
evenredigheids- en proportionaliteitsbeginsel, doordat de gevolgen voor klager onbillijk zijn. Klager is op 22 augustus 2013 geplaatst in de z.b.b.i. De maximale termijn van zes maanden alvorens klager te plaatsen in een p.p. is op 22 februari 2014
afgelopen. Aldus zou klager teruggeplaatst moeten worden naar een normaal beveiligde inrichting. Na de goedkeuring van het verlofadres is klager een huurovereenkomst aangegaan waarvan hij het huurbedrag van € 500,= per maand dient te voldoen. Nu zijn
deelname aan het p.p. is uitgesteld, is klager niet in staat voldoende inkomsten te genereren om de huurtermijnen te kunnen voldoen. Hierdoor zal klager een schuld krijgen, die iedere maand zal oplopen.
Uit de overgelegde melding van de rechercheafdeling/wijkagent Koggenland volgt geenszins op welke datum dit bericht is verzonden. Het is onduidelijk of dit bericht – dat uiterst summier is en niet onderbouwd - meegenomen had kunnen worden bij de
beslissing van 12 februari 2014. Het had op de weg van de selectiefunctionaris gelegen het advies van de politie af te wachten alvorens op 12 februari 2014 een beslissing te nemen. Klager ging wekelijks op verlof en gedurende dit verlof heeft geen
enkel
incident plaatsgevonden.

3.2. De selectiefunctionaris heeft de beslissing als volgt toegelicht. Op 13 februari 2014 is de startdatum van het p.p. aangehouden op grond van de mededeling van de rechercheafdeling/wijkagent Koggenland dat: “risico op escalatie zeer groot is
met
als ernstigste scenario moord”. De informatie is voorgelegd aan de reclassering met het verzoek om de informatie te checken en te onderzoeken of deze informatie gevolgen heeft voor de uitvoering van het p.p. op het opgegeven adres en de directeur van
de
z.b.b.i te Middelburg te adviseren over het vervolg van deelname aan een p.p. De reclassering heeft aangegeven dat deze informatie niet bekend was en niet heeft meegewogen in haar eerdere advies. De reclassering onderschreef de aanhouding van de
uitvoering van het p.p. Op 18 februari 2014 zou de casus besproken worden in het overleg met de gemeente. Begin april 2014 is een actueel advies van de reclassering aan de directeur van de inrichting ontvangen. Dit advies heeft geresulteerd in de
beslissing het p.p. op 4 april 2014 te starten. Het aanhouden van de plaatsingsdatum heeft niet geleid tot uitplaatsing van klager uit de z.b.b.i. ondanks dat de termijn van zes maanden was overschreden.

4. De beoordeling
Gelet op de hieraan verbonden rechtsgevolgen verstaat de beroepscommissie de beslissing van de selectiefunctionaris van 13 februari 2014 tot uitstel van de ingangsdatum van het p.p. – een beslissing die de Pbw overigens niet kent – als een beëindiging
van de deelname aan een p.p. als bedoeld in artikel 17, eerste lid onder b, van de Pbw. Tegen een dergelijke beslissing staat bezwaar en vervolgens beroep open. Nu echter op 2 april 2014 de selectiefunctionaris alsnog heeft besloten tot deelname aan
een
p.p. met als ingangsdatum 4 april 2014, is het belang aan klagers beroep komen te ontvallen. Om deze reden dient klager niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn beroep.

Ten overvloede overweegt de beroepscommissie dat gelet op de ernst van de mededeling van de politie te Koggenland het niet onredelijk of onbillijk is dat de eerdere positieve beslissing van 12 februari 2014 tot deelname aan het p.p. is herzien in
afwachting van de resultaten van nader onderzoek. Hierbij is van belang dat uit de stukken is gebleken dat de beslissing van 12 februari 2014 tot stand is gekomen zonder het advies van de politie Noord-Holland Noord. De omstandigheid dat klager nadeel
heeft ondervonden, doordat hij op 12 februari 2014 verplichtingen is aangegaan uit een huurovereenkomst, maakt dit niet anders. Niettemin geeft de beroepscommissie de selectiefunctionaris dan wel de directeur van de inrichting in overweging te bezien
of
er aanleiding is voor enige vorm van nadeelcompensatie.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn beroep.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. R.W. van Zuijlen, voorzitter, mr. A.T. Bol en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Kokee, secretaris, op 16 mei 2014

secretaris voorzitter

Naar boven