Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/1072/GM, 15 mei 2014, beroep
Uitspraakdatum:15-05-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/1072/GM

betreft: [klager] datum: 15 mei 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de penitentiaire inrichting (p.i.) Leeuwarden,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 26 maart 2014 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Veiligheid en Justitie.

De beroepscommissie hield zitting op 22 april 2014 in de p.i. Vught.
Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorg gedragen, heeft hij aangegeven daarvan geen gebruik te maken omdat de reis, vanwege zijn recente blindedarmoperatie en het feit dat hij geboeid vervoerd wordt, voor hem te zwaar is. Klager heeft
verzocht om aanhouding van de behandeling van de zaak tot een moment dat de zaak dichter bij Leeuwarden behandeld kan worden.
De inrichtingsarts verbonden aan de p.i. Leeuwarden heeft schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur van 10 februari 2014, betreft het inadequaat c.q. nalatig handelen van de verpleegkundige die klager op 6 februari 2014 heeft onderzocht.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Klager heeft het volgende aangevoerd.
De verpleegkundige die klager op 6 februari 2014 heeft onderzocht heeft niet adequaat gehandeld. Klager had niet de symptomen van een maagdarminfectie. Klager had hevige pijn en viel tweemaal flauw van de pijn. De verpleegkundige deed echter niets. Zij
verrichtte geen onderzoek en waarschuwde geen arts.

De inrichtingsarts heeft in de schriftelijke reactie van 16 april 2014 het volgende standpunt ingenomen.
Op 6 februari 2014 was er sprake van een klassiek beeld van gastro-enteritis, welk vermoeden werd versterkt omdat de klachten ontstonden na het eten van niet goed geconserveerde kip.
Er wordt altijd met de patiënt afgesproken dat hij zich meldt bij verandering of verergering van de klachten. Met die kennis is er die dag ook door de verpleegkundigen gehandeld. De dag erna is klager opnieuw onderzocht door de verpleegkundig
specialist
i.o. waarbij de klachten uitgekristalliseerd zijn. De arts werd direct ingeschakeld, dit omdat het beeld van dat moment direct handelen vereiste. Er was geen sprake meer van diffuse buikpijn, maar nu gelokaliseerd in de rechter onderbuik, wat een
appendicitis deed vermoeden. Klager werd direct ingestuurd naar het ziekenhuis waar een appendectomie volgde.

3. De beoordeling
De beroepscommissie wijst klagers verzoek om aanhouding van de behandeling van de zaak af.
De beroepscommissie stelt op basis van hetgeen klager heeft aangevoerd vast dat zijn klacht zich richt zich tegen de eerste verpleegkundige die klager op 6 februari 2014 heeft onderzocht.
Klager meent dat de verpleegkundige vitale functies had moeten onderzoeken. Kennelijk meent klager dat de blindedarmontsteking dan ontdekt had kunnen worden, waardoor een behandeling met antibiotica mogelijk was geweest en een operatie had kunnen
worden
voorkomen. De beroepscommissie is van oordeel dat de verpleegkundige gelet op de symptomen en hetgeen klager bij de verpleegkundige aangaf er niet zonder nader onderzoek te doen vanuit had mogen gaan dat er sprake was van een mogelijke
voedselvergiftiging, maar dat meteen onderzoek aan het lichaam gedaan had moeten worden. Ook had meteen de arts gewaarschuwd moeten worden.
De beroepscommissie is het voorgaande in samenhang en onderling verband bezien van oordeel dat het handelen namens de inrichtingsarts moet worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Het beroep zal derhalve gegrond worden
verklaard.
Nu ook bij eerdere vaststelling de ontsteking noch de uiteindelijk noodzakelijke operatie voorkomen had kunnen worden, zijn er geen termen klager een tegemoetkoming toe te kennen.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond.
Zij bepaalt dat klager geen tegemoetkoming toekomt.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit
mr. S.B. de Pauw Gerlings - Döhrn, voorzitter, J.G.J. de Boer en J.H.A.M.C. Schoenmaeckers, leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Lispet, secretaris, op 15 mei 2014.

secretaris voorzitter

Naar boven