Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 13/3550/GA (eindbeslissing), 13 mei 2014, beroep
Uitspraakdatum:13-05-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 13/3550/GA (eindbeslissing)

betreft: [klager] datum: 13 mei 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. C.H. van Keulen, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 25 oktober 2013 genomen beslissing van de directeur van het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) van de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Amsterdam Over-Amstel,

alsmede van de onderliggende stukken.

Ter zitting van de beroepscommissie van 20 januari 2014, gehouden in de p.i. Amsterdam Over-Amstel, zijn gehoord klagers raadsvrouw mr. C.H. van Keulen, [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van het PPC, en [...], chef de clinique van het PPC.
Hoewel klager, die ten tijde van de zitting in de p.i. Amsterdam Over-Amstel verbleef, op behoorlijke wijze was opgeroepen, is hij niet ter zitting verschenen.

In haar tussenbeslissing van 2 april 2014, die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht, heeft de beroepscommissie de behandeling van het beroep aangehouden in afwachting van de toezending van (het uittreksel van) klagers behandelplan door de
directeur en de (eventuele) reactie daarop van klager en/of zijn raadsvrouw. Op 14 april 2014 is het uittreksel van klagers behandelplan binnengekomen op het secretariaat van de Raad. Dit is op 18 april 2014 toegezonden aan klager en zijn raadsvrouw.
Klager en zijn raadsvrouw hebben geen gebruik gemaakt van de hen geboden gelegenheid te reageren op het uittreksel van het behandelplan.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van de bestreden beschikking
Het beroep betreft de beslissing van de directeur van 25 oktober 2013, inhoudende dat klager wordt verplicht tot het ondergaan van een geneeskundige behandeling als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw voor de duur van drie maanden.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager en door de directeur is het beroep toegelicht zoals weergegeven in de tussenbeslissing van 2 april 2014.

3. De beoordeling
Behandelplan
De beroepscommissie acht zich op basis van de informatie uit het in tweede aanleg door de directeur verstrekte uittreksel van klagers behandelplan voldoende ingelicht om op het beroep te beslissen. De beroepscommissie wijst er nog eens op dat de
inzage
in het behandelplan voor haar absoluut noodzakelijk is omdat het binnen haar taak valt te onderzoeken in hoeverre een zo vergaande behandeling als a-dwangbehandeling mede is geschraagd op een behandelplan dat inzicht geeft in de vraag in hoeverre
logisch en consistent de stappen zijn gezet die leiden van symptomen naar diagnose en interventie.

De beroepscommissie overweegt dat zij van de directeur verwacht dat hij/zij (de directeur) bij volgende beroepszaken betreffende a-dwangbehandeling uit eigen beweging (een uittreksel van) het behandelplan van de betreffende gedetineerde, met daarin de
informatie als genoemd in deze uitspraak – ergo: de symptomen, de (werk)diagnose en de interventie(s) – alsmede in de tussenbeslissing, aan het dossier toevoegt.

72-uurs wachttermijn
De beroepscommissie acht het noodzakelijk dat, in aanvulling op de met waarborgen omgeven voorbereidingsprocedure, bij de tenuitvoerlegging van een beslissing tot het toepassen van a-dwangbehandeling een periode van 72 uur in acht wordt genomen tussen
het nemen van de definitieve beslissing tot a-dwangbehandeling door de directeur en de daadwerkelijke uitvoering van deze beslissing. Immers, indien de beslissing tot dwangbehandeling als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw, direct
uitvoerbaar is, leidt dit ertoe dat feitelijk geen mogelijkheid bestaat een rechtsmiddel aan te wenden tegen de beslissing tot a-dwangbehandeling voordat deze behandeling is gestart.

Stoornis van de geestvermogens, gevaar ex artikel 46a van de Pbw en causaal verband
De directeur heeft in navolging van het bepaalde in artikel in artikel 46e, tweede lid, van de Pbw ten behoeve van de bestreden beslissing tot toepassing van a-dwangbehandeling overgelegd een verklaring van de behandelend psychiater van klager alsmede
een verklaring van een psychiater die klager met het oog daarop kort tevoren heeft onderzocht maar niet bij diens behandeling betrokken was. Beide psychiaters hebben geadviseerd ten aanzien van klager een a-dwangbehandeling toe te passen.

Uit de overgelegde verklaringen van de beide psychiaters en het uittreksel van het behandelplan blijkt het volgende. Klager is op 19 september 2013 vanuit de locatie Zwaag overgeplaatst naar het PPC, omdat hij als gevolg van zijn gedrag niet meer te
hanteren was op een reguliere afdeling. Tussen 2003 en 2013 heeft klager negen keer verbleven in een PPC/FOBA. Aanleiding hiervoor was dat klager steeds ernstig ontremd en agressief gedrag vertoonde. De oorzaak van dit gedrag wordt gezocht in een
bipolaire stoornis of een schizo-affectieve stoornis en mogelijk speelt ADHD hierbij ook een rol.
Klager vertoonde na zijn binnenkomst in het PPC ontremd gedrag; zo is hij druk, praat hij aan één stuk door, zingt en schreeuwt hij, heeft hij een conflict met een medepatiënt, veroorzaakt hij geluidsoverlast en brengt hij vernielingen aan in zijn cel.
Hij gaat voortdurend discussies aan met het personeel, volgt aanwijzingen niet op en vraagt veel aandacht. Medepatiënten storen zich aan klagers gedrag.
Op 24 september 2013 wordt klager overgeplaatst naar een andere afdeling van het PPC waar hij een individueel programma krijgt aangeboden. Hij neemt medicatie in, maar hij weigert de inname van de voorgeschreven medicatie, waarvan bekend is dat die hem
uit zijn ontremming kan halen. Omdat zijn gedrag steeds verder ontremt en hij niet meer te handhaven is op de afdeling wordt hij in een afzonderingscel geplaatst. Op 8 oktober 2013 stemt klager in met verandering van zijn medicatie. Door het gebruik
van
deze medicatie wordt hij al snel rustiger en vanaf 9 oktober 2013 wordt geprobeerd klager langzaam te laten terugkeren naar de afdeling. Op 12/13 oktober 2013 wordt duidelijk dat klager zijn medicatie toch niet inneemt. Zijn gedrag wordt steeds
drukker.
Doordat hij het toilet van zijn cel heeft verstopt, heeft hij wateroverlast veroorzaakt. Daarna wordt hij weer in de afzonderingscel geplaatst. In de nacht van 14 op 15 oktober 2013 heeft klager het plafond en de muren van de afzonderingscel
beschadigd.
De volgende ochtend blijkt de ontremming verder te zijn toegenomen. Klager heeft nauwelijks ziekte-inzicht en gebleken is dat hij met hem gemaakte afspraken over inname van medicatie niet nakomt. Gezien het psychiatrische toestandbeeld en de reeds
voorgevallen incidenten, is niet uit te sluiten dat klager zich agressief zal gedragen jegens derden. Er is sprake van gevaar als bedoeld in artikel 46a, tweede lid, onder a, van de Pbw (gevaar dat de gedetineerde een ander van het leven zal beroven of
hem ernstig lichamelijk letsel zal toebrengen). Daarnaast bestaat het gevaar dat klager met zijn hinderlijk gedrag agressie van anderen zal oproepen (artikel 46a, eerste lid, onder d, van de Pbw) en is er sprake van gevaar voor de algemene veiligheid
van personen of goederen (artikel 46a, derde lid, van de Pbw).

De beroepscommissie acht gelet op het vorenstaande voldoende aannemelijk geworden dat klager een psychiatrische stoornis heeft en dat klager, vanuit die stoornis, gevaar, als bedoeld in artikel 46a, eerste lid, onder d, tweede lid, onder a en derde
lid,
van de Pbw, veroorzaakt. Klagers stelling dat zijn gedrag enkel het gevolg is van zijn ADHD-stoornis acht de beroepscommissie, gelet op de informatie uit de overgelegde stukken en de ter zitting door de directeur gegeven toelichting dat de psychiater
heeft geconstateerd dat klager ook terwijl hij medicatie tegen ADHD gebruikte ontremd en agressief gedrag vertoonde, onvoldoende aannemelijk geworden.

Alternatieven en doelmatigheid
Uit de verklaringen van de psychiaters volgt dat klager een behandelbare stoornis heeft en dat tijdens klagers eerdere verblijven in het PPC is gebleken dat behandeling met medicatie een positief effect heeft op klagers gedrag. Ook tijdens zijn huidige
verblijf in het PPC is gebleken dat door inname van de voorgeschreven medicatie de stoornis in remissie kan worden gebracht.

Uit de verklaring van de behandelend psychiater volgt dat klager meermalen heeft aangegeven bereid te zijn de voorgeschreven medicatie in te nemen, maar dat telkens is geconstateerd dat klager die medicatie niet inneemt. Volgens de psychiater zijn er
geen betrouwbare afspraken met klager te maken over vrijwillige en consequente inname van medicatie die nodig is om de stoornis in remissie te brengen. Klager weigert de hem voorgeschreven medicatie (consequent) in te nemen.

In het verweerschrift van de directeur van 5 november 2013 staat dat in een eerder stadium andere interventies zijn ingezet. Zo is geprobeerd klager te motiveren tot vrijwillige inname van medicatie. Voorts is hem een individueel programma aangeboden,
zijn hem meerdere ‘time-outs’ opgelegd en heeft hij meermalen in een afzonderingscel verbleven. Deze interventies hebben evenwel niet geleid tot het gewenste resultaat.

Uit het vorenstaande en de overgelegde stukken volgt naar het oordeel van de beroepscommissie dat is getracht in samenspraak met klager en op andere dan gedwongen wijze te komen tot het beoogde doel. De ingezette interventies hebben evenwel onvoldoende
effect gehad. Daarmee is voldoende aannemelijk geworden dat in redelijkheid geen alternatieven meer voorhanden zijn en dat het toepassen van een a-dwangbehandeling noodzakelijk is. Klagers stelling dat de beslissing niet voldoet aan de eisen van
proportionaliteit en subsidiariteit, omdat hij bereid is binnen het kader van de Wet Bopz een behandeling te ondergaan, kan naar het oordeel van de beroepscommissie aan het vorenstaande niets afdoen, nu deze stelling niet nader is onderbouwd en niet is
gebleken dat klager daadwerkelijk en binnen afzienbare tijd naar een GGZ-inrichting zal worden overgeplaatst. Voorts acht de beroepscommissie – nog daargelaten dat klachten over het al dan niet voorschrijven van bepaalde medicatie buiten het bereik van
deze procedure vallen – klagers stelling dat de beslissing niet voldoet aan de eisen van doelmatigheid, omdat het voorschrijven van Ritalin een minder ingrijpend alternatief is, gelet op het bovenstaande en hetgeen de directeur hieromtrent ter zitting
heeft aangevoerd, niet houdbaar.

Conclusie
Gelet op het vorenstaande acht de beroepscommissie voldoende aannemelijk geworden dat klager een psychiatrische stoornis heeft, dat klager vanuit die stoornis gevaar, als bedoeld in artikel 46a, eerste lid, onder d, tweede lid, onder a, en derde lid,
van de Pbw, veroorzaakt en dat, zonder een geneeskundige behandeling, het gevaar dat de stoornis van zijn geestvermogens klager doet veroorzaken niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. Tevens is het voor de beroepscommissie voldoende
aannemelijk geworden dat de gekozen dwangbehandeling voldoet aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. De beslissing van de directeur om bij klager een dwangbehandeling, als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de
Pbw toe te passen kan derhalve niet worden aangemerkt als onredelijk en onbillijk. Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. F.G. Bauduin, voorzitter, mr. M.A.G. Rutten en prof. dr. W.J. Schudel, leden, in tegenwoordigheid van
mr. F.A. Groeneveld, secretaris, op 13 mei 2014

secretaris voorzitter

Naar boven