Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/0215/GM, 12 mei 2014, beroep
Uitspraakdatum:12-05-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/215/GM

betreft: [klager] datum: 12 mei 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. K.C. van Hoogmoed, namens

[...], verder te noemen klaagster,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de penitentiaire inrichting (p.i.) Ter Peel te Evertsoord,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 21 januari 2014 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Veiligheid en Justitie.

Ter zitting van de beroepscommissie van 22 april 2014, gehouden in de p.i. Vught, is klaagsters raadsvrouw, mr. K.C. van Hoogmoed, gehoord. Hoewel klaagster, die zich inmiddels in vrijheid bevindt, op behoorlijke wijze was opgeroepen, is zij niet ter
zitting verschenen. De inrichtingsarts verbonden aan de p.i. Ter Peel is niet ter zitting verschenen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur van 2 januari 2014, betreft:
a. het annuleren van een afspraak in het ziekenhuis voor een behandeling;
b. het niet voorschrijven van de juiste medicatie;
c. het niet arbeidsongeschikt verklaren van klaagster.

2. De standpunten van klaagster en de inrichtingsarts
Door en namens klaagster is de klacht als volgt toegelicht. Ten onrechte stelt de medisch adviseur dat de medische dienst zorgvuldig met de klachten van klaagster is omgegaan. Aan klaagster wordt andere medicatie verstrekt dan de voor haar
gebruikelijke, met als gevolg dat zij klachten ondervindt die onzorgvuldig worden behandeld. Het betreft de combinatie Naproxen en Tramadol. Op 19 november 2013 heeft klaagster als gevolg van de bijwerkingen alarm moeten slaan. Na 19 november 2013 is
aan klaagster geen Naproxen meer voorgeschreven. Klaagster heeft de medische dienst erop gewezen dat zij andere medicatie behoefde, maar zij werd niet serieus genomen. Totdat het mis ging. Al voor 19 november 2013 heeft klaagster aangegeven dat zij
zich
niet goed voelde door de combinatie. Ook wordt onvoldoende zorg besteed aan de groei van het botweefsel tussen de schoudergewrichten en het vasthouden van vocht in haar benen. Zij is door de inrichtingsarts arbeidsgeschikt verklaard, terwijl
onvoldoende
is onderzocht wat de oorzaak is van de pijn die klaagster ondervindt. Klaagster heeft altijd al last gehad van haar schouder. Op 20 december 2013 werd klaagster medegedeeld dat zij vanwege de bewegingsvrijheid in haar schouder, weer kan gaan opbouwen
met de arbeid. Van tevoren was echter afgesproken dat zou worden gewacht tot de gegevens van de arts/orthopeed bekend zouden zijn. De uitslag van de MRI-scan is niet bekend. Er heeft geen geleidelijke opbouw plaatsgevonden met als gevolg dat er een
overbelasting van de andere schouder heeft plaatsgevonden. Op 2 januari 2013 startte alsnog een opbouw. In december 2013 moest zij volledig werken.
Tenslotte wordt door de medische dienst ten onrechte gesteld dat klaagster zelf een ziekenhuisafspraak heeft afgezegd, terwijl dit volgens DV&O niet zo is. Dit komt ook naar voren uit het verslag van bemiddeling van de medisch adviseur. Klaagster heeft
er geen belang bij om een afspraak af te zeggen. De afspraak was overigens voor klaagsters detentie gemaakt. Zij was daarom op de hoogte van de datum van de afspraak. Klaagster is overigens nooit medegedeeld dat dit de reden was voor het annuleren van
de afspraak.

De inrichtingsarts verwijst voor zijn standpunt naar de zienswijze van de medisch adviseur in zijn brief van 21 januari 2014.

3. De beoordeling
a.
Ter zitting van de beroepscommissie is door klaagsters raadvrouw gesteld dat de afspraak in het ziekenhuis nog voor klaagsters detentie is gemaakt. Klaagster was daarom op de hoogte van de datum en het is – naar de beroepscommissie bekend is – uit
veiligheidsoverwegingen gebruikelijk de afspraak verzetten. De beroepscommissie acht het daarom niet aannemelijk dat klaagster zelf de afspraak heeft verzet. Klaagsters klacht dient daarom in zoverre gegrond te worden verklaard.

b.
Uit de aantekening op 11 november 2013 uit het his blijkt dat het lastig was op te maken welke medicatie klaagster voor haar detentie gebruikte. Vanaf 15 november 2013 kreeg klaagster Naproxen 500 mg 2D1T voorgeschreven en vanaf 11 november 2013
Tramadol 50 mg 2D1T, vanaf 19 november 2013 verhoogd naar 3D1T. Het instellen van medicatie kan enige dagen duren. De enkele omstandigheid dat klaagster voor detentie andere medicatie gebruikte, betekent niet dat het handelen van de inrichtingsarts als
onzorgvuldig moet worden bestempeld. De keuze van de medicatie kan van allerlei omstandigheden afhangen, waaronder de apotheek waarvan de medicatie wordt betrokken. Na de klachtmeldingen op 19 november 2013 is gestopt met het voorschrijven van
Naproxen.
De beroepscommissie is het voorgaande in samenhang en onderling verband bezien van oordeel dat het handelen van de inrichtingsarts niet kan worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Het beroep zal derhalve ongegrond
worden verklaard.

c.
Uit de his-uitdraai komt naar voren dat klaagster op 20 december 2013 is bericht dat zij vanwege de bewegingsvrijheid in haar schouder weer kan gaan opbouwen met de arbeid, desnoods met aangepast werk. Pas op 2 januari 2013 wordt vermeld welk
opbouwschema zal worden gehanteerd. Gelet hierop acht de beroepscommissie klaagsters stelling aannemelijk dat zij in de tussentijd volledig heeft moeten werken. Mitsdien zal het beroep voor zover betrekking hebbend op deze periode gegrond worden
verklaard.

Voor die onderdelen waarbij het beroep gegrond is verklaard, acht de beroepscommissie een tegemoetkoming aangewezen. Zij zal deze vaststellen op € 40,-.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep wat betreft de onderdelen a en c van de klacht gegrond en ongegrond wat betreft onderdeel b van de klacht.
Zij bepaalt de aan klaagster ten laste van de p.i. Ter Peel toekomende tegemoetkoming op € 40,-.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. S.B. de Pauw Gerlings-Döhrn, voorzitter, drs. J.H.A.M.C. Schoenmaeckers en J.G.J. de Boer, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Kokee, secretaris, op 12 mei 2014

secretaris voorzitter

Naar boven