Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/0360/GB, 12 mei 2014, beroep
Uitspraakdatum:12-05-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 14/360/GB

Betreft: [klager] datum: 12 mei 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. I.R. Rigter, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 31 januari 2014 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft klagers verzoek tot overplaatsing naar de gevangenis van de penitentiaire inrichting (p.i.) Almere afgewezen.

2. De feiten
Klager is sedert 26 augustus 2013 gedetineerd. Hij verbleef in het Detentiecentrum Schiphol. Klager behoort tot de categorie strafrechtelijk gedetineerde vreemdelingen (VRIS-status). Op 6 januari 2014 is hij overgeplaatst naar de gevangenis van de p.i.
Ter Apel, een inrichting voor strafrechtelijk gedetineerde vreemdelingen als bedoeld in artikel 20b, tweede lid, onder a, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden.

3. De standpunten
3.1. Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. De Penitentiaire Beginselenwet (Pbw) noch enige andere wettelijke regeling bevat de mogelijkheid voor de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) bezwaar of beroep tegen de gegrondverklaring van een
bezwaar genomen door de selectiefunctionaris in te stellen. Dit maakt een nieuwe beslissing na (de facto) bezwaar van de DT&V onrechtmatig. Daarnaast is er onvoldoende rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van klager. Zijn echtgenote en
hun vijf kinderen wonen in Amsterdam. Zij leven van een bijstandsuitkering en hebben daarom geen financiële middelen om klager te bezoeken in de p.i. Ter Apel.

3.2. De selectiefunctionaris heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
De gegrondverklaring van het bezwaar tegen de overplaatsing naar de p.i. Ter Apel was gebaseerd op de tijdelijke opheffing van klagers ongewenstverklaring. Na de inlichtingen van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) dat klager geen rechtmatig
verblijf in Nederland heeft, en derhalve niet geplaatst kan worden in een andere inrichting dan de gevangenis van de p.i. Ter Apel, heeft de selectiefunctionaris besloten het verzoek van klager om overgeplaatst te worden naar de gevangenis van de p.i.
Almere af te wijzen. Omdat de DT&V de beschikking heeft over het dossier van klager en dus op de hoogte is van zijn VRIS-status, is voor de selectiefunctionaris de visie en het advies van de DT&V doorslaggevend bij de afweging of iemand al dan niet
thuishoort in een inrichting voor gedetineerden met een VRIS-status, conform artikel 20b van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (de Regeling). Uit navraag bij de IND is gebleken dat de signalering van klager is
opgeheven,
maar dat hij thans geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft. Daarnaast richt het beroep zich voornamelijk op de bezoekproblemen van klagers partner en kinderen.

4. De beoordeling
Klager behoort tot de categorie strafrechtelijk gedetineerde vreemdelingen. Ingevolge artikel 20b van de Regeling worden vreemdelingen die na de tenuitvoerlegging van de vrijheidstraf geen rechtmatig verblijf meer hebben in Nederland in beginsel
geplaatst in een inrichting voor strafrechtelijk gedetineerde vreemdelingen. De p.i. Ter Apel is een gevangenis waar gedetineerden met een VRIS-status ondergebracht kunnen worden. Door klager zijn geen bijzondere omstandigheden aangevoerd, laat staan
onderbouwd, op grond waarvan moet worden afgeweken van voormeld uitgangspunt. Er is geen sprake geweest van aanwending van een rechtsmiddel door de DT&V. De op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris kan dan ook,
bij afweging van alle in aanmerking genomen belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. R.W. van Zuijlen, voorzitter, mr. A.T. Bol en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van I.J.M.W. van der Sanden, secretaris, op 12 mei 2014.

secretaris voorzitter

Naar boven